Ik werk nu dus halftijds. De andere helft van de tijd neem ik verlof medische bijstand. Daar krijg ik een aalmoes voor van de RVA. Ik vind het zelf een beetje excessief. Van vol- naar halftijds is meteen een hele aanpassing. Bovendien is mijn medische bijstand voorlopig maar gering, aangezien we alleen maar op bezoek kunnen gaan bij mama en dat de zorg voorlopig nog door professionals gebeurt.
Maar ik heb er mijn kop al over gebroken en weet niet hoe ik het anders moet doen. Ik wil immers dat Martha vaak op bezoek kan bij haar oma. Maar ik wil ook dat Martha op geen enkele manier lijdt onder wat er gebeurd is. Martha slaapt nog veel (12u ’s nachts, 2 uren ’s ochtends en 2 uren ’s middags + 3 maaltijden = niet meer veel tijd om te spelen) en ik wil dat ze tussenin zorgeloos kan spelen en dat ze dan niet telkens in een auto hoeft te zitten. Toen ik de keuze maakte om in Antwerpen te blijven, wist ik dat deze dag er ooit ging komen: de dag dat mijn ouders zorg nodig hebben. En dat de afstand ons dan zuur zou opbreken. Maar ik dacht ook dat die dag over twintig jaar ging komen, wanneer ons leven netjes op orde was. Niet nu, in de bètafase van ons leven.
Ik had me voorgenomen om de perfecte moeder te zijn. Ik wil heel veel positieve aandacht geven aan mijn kind. Met een fulltime zie ik haar sowieso niet veel, maar als we samen thuis en wakker zijn, ben ik met haar bezig. Ik wil haar heel veel structuur geven, een jong leven zonder stress. Ons vaste avondritueeltje: badje, flesje, knuffelen met mama. Ik wil haar positief stimuleren. Veel samen spelen en in boekjes kijken. Veel naar buiten gaan en de dingen ontdekken. Mama is er niet altijd, maar als mama er is, is ze er honderd procent.
Dat lukte me allemaal vrij goed, tot enkele weken geleden. Plots moest ik mijn dochter die een dutje nodig had in slaap proberen te wiegen in duffe ziekenhuisgangen. Plots moest ik elke avond het avondritueeltje overslaan, omdat haar bedtijd overeenkwam met het bezoekuur op intensieve zorgen. Plots moest ik meerdere keren per dag wegrushen, terwijl ik haar met haar grote onbegrijpende ogen achterliet aan de (overigens zeer goede) zorgen van haar tantes. Plots kreeg ze dagenlang potjesvoeding in plaats van vers. Weg structuur. Weg routine. Dus bovenop de vertwijfeling omdat ik mijn moeder misschien (helemaal of voor een stuk – maar voor welk stuk dan?) kwijt was, had ik het gevoel dat ik zelf enorm tekortschoot als moeder.
Ik kan onmogelijk de perfecte moeder én de perfecte dochter zijn. Maar ik kan wel proberen. En als dat betekent dat ik dan maar even de allerminst-perfecte-werknemer / feministe moet zijn, is dat maar zo.