Categorie archief: brieven aan mijn mama

Brieven aan mama #12 – De stilte

Je hield van de stilte. Als wij naar bed gingen, deed je de radio uit. Ik begreep dat niet. Zoveel mooie liedjes op de wereld en jij wilde alleen maar de stilte horen. Ooit zei ik tegen je dat ik liever blind zou zijn dan doof, omdat ik al die mooie muziek niet wilde missen. En boeken hadden ze ook in braille. Dat begreep jij niet. Je sprak het niet uit, maar ik vermoed dat je het een aantrekkelijk idee vond: al het lawaai van de wereld buitensluiten. Het was maar een fase, een korte zelfs, dat ik dacht dat ik klanken meer zou missen dan kleuren. Nu ik zelf kinderen heb, begrijp ik hoe waardevol de stilte is. Waarom jij niets meer wilde horen nadat je een dag naar ons geluisterd had. Soms als ik ’s avonds buiten zit, na een dag in het lawaai van de kinderen, de stad en het leven, wordt zelfs het fluiten van de vogels en het ruisen van de wind in de boom van de buren me te luid. Dan ga ik naar binnen. Ik zet de radio en de televisie af. En ik luister naar de stilte. Mama, ik lijk steeds meer op jou.

Brieven aan mama #11 – Sprakeloos

Mama, vandaag komt de verfilming van Sprakeloos in de zalen. Ik wil hem zien. Ik wil hem niet zien. Ik moet hem zien.

Je hield niet van Tom Lanoye. Je vond hem een vulgair ventje, het lezen niet waard. Ik was het daar niet mee eens, en dat wist je. Omwille van Lanoye (onder meer) ging ik Germaanse studeren. Ik hoopte misschien dat ik daar zoals hem kon leren schrijven … Ik zong de lof van zijn eloquente pen en jij trok je wenkbrauwen op bij mijn jeugdige dweperij. Al mijn helden vielen in die vier jaar Germaanse. Maar hij niet. Ik bleef fan van Lanoye en jij bleef kritisch voor mijn idool.

Toen je borstkanker kreeg en de moed verloor, wilde ik iets doen voor je. Zorgen zit niet in mijn natuur, dus deed ik wat ik wel kan. Ik koos boeken voor je uit. Ik selecteerde ze uit mijn eigen bibliotheek en plakte er gele briefjes in. Bij Sprakeloos schreef ik dat ik wist dat je niet van Lanoye hield, en dat dit boek niet tot mijn favorieten behoorde – ik hield inmiddels vooral van Lanoyes opiniërend schrijven – maar dat ik een goede reden had om te geloven dat je dit boek wél graag zou lezen. Je las het en je hield ervan. Natuurlijk hield je ervan. Het was een ode aan een moeder en jij die je moeder te vroeg verloor kon alleen maar ontroerd zijn door die prachtige ode van dat vulgaire ventje aan zijn moeder. Hoe ironisch is het dat je in je laatste levensjaren Lanoye hebt leren appreciëren met een boek dat pas enkele jaren later over jou zou blijken te gaan. Dat uitgerekend jij ook je taal verloor. Dat uitgerekend jij ook moest vragen, al was het zonder woorden en al was je nog niet oud: ‘laat dat toch gaan. Laat dat oud menske gaan.’ Nu is er dus die film, mama. En ik vraag me af of ik je had kunnen meesleuren naar de cinema ervoor, en of ik hem überhaupt had willen zien als niet gebeurd was wat gebeurd is. Ja, je zou hem willen zien, maar je zou wel wachten tot hij op tv was en als je hem gezien had, zou je zeggen dat het boek beter was. (Hoeveel keer ben je in je volwassen leven naar de cinema geweest? Misschien alleen die keer dat Julie en ik je verplichtten om een Harry Potter-film – nog zo’n liefde die ik niet aan je verkocht kreeg – uit te zitten, tegen je zin maar uit liefde voor ons.) Nu is er die film, mama. Ik wil hem zien en ik durf niet. Maar ik ben het verplicht aan jou. Ik ben het verplicht aan alle moeders die hun taal verloren. Ik ben het verplicht aan mezelf. Want Sprakeloos is het boek van jou en mij. Ik reserveer je plaats alvast in de cinema.

“Pijn had zij niet, dat is waar, een troostende gedachte kan ik het maar nauwelijks noemen. Uitgerekend zij moest haar spraak verliezen. (…)
Was het twee jaar te laat? (‘Laat dat toch gaan. Laat dat oud menske gaan’) ik weet het nog steeds niet. Ik had de mooie momenten niet graag gemist. Maar nog liever had ik, met terugwerkende kracht, de gruwelijke uren en dagen uitgewist. In de eerste plaats voor haar. Nooit heb ik haar, naar mijn gevoel, meer verknochtheid en respect bewezen dan toen we haar eindelijk toelieten te gaan. Een mens staat maar bij één persoon echt in het krijt. Ik heb die lei toen schoongewreven. Misschien kan liefde maar één ding echt. Uit liefde doden.”

Uit Sprakeloos van Tom Lanoye

Brieven aan mama #10

Mijn mama en ik in 1985

Mama,

In juli schreef ik mijn laatste brief aan jou. Na die triestige verjaardag wist ik niet zeker of ik mijn brieven aan jou wel moest verderzetten. Blijkbaar voel ik een onzekerheid over hoe lang mijn verdriet mag duren en hoe open ik erover mag zijn. Terwijl je me tegen iemand anders nooit iets anders zal horen zeggen dan dat verdriet voor altijd duurt en dat je je er nooit hoeft voor te schamen. Er zijn nog altijd duizend-en-één dingen die ik aan jou wil vertellen. Er zijn nog altijd duizend-en-één momenten waarop ik je mis.

Solden

Nu zijn het bijvoorbeeld weer solden. Mijn enige jeansbroek en winterjas waren kapot, dus ik móest gaan winkelen, hoewel ik het haat. Sinds jij ze niet meer voor me kon inleggen, had ik geen enkele broek meer gekocht. Of hoe zelfs jeansbroeken een enorme emotionele symboliek kunnen hebben. Ik kocht er twee die meteen goed waren van lengte, zodat ik niet de emotionele beproeving door moest van iemand anders zoeken die broeken korter voor me maakt.

Wanneer ik ga winkelen, zie ik overal moeders met dochters. Dat doet pijn, misschien al iets minder dan vorig jaar, maar toch doet het nog pijn. Nu moet ik mijn telefoon bovenhalen om uit te rekenen hoeveel dertig procent van 79 euro is, terwijl ik dat vroeger gewoon aan mijn mama vroeg, die een soort van human calculator was. Bovendien moet ik nu al mijn kleren zelf kopen en is er geen mama meer die met een knipoog zegt: ‘kom, pak dat gauw mee, je staat er zo mooi mee. Als jij het niet koopt, koop ik het voor jou.’

De scherpste kantjes

Een tijdje geleden viel het besef me ineens te binnen dat ik er stilaan gewend aan ben, dat je er niet meer bent. Ik merkte het aan het gemak waarmee ik tegenwoordig beslissingen neem. Zonder raad aan iemand te vragen, weeg ik nu zelf pro’s en cons af, en dan beslis ik. Gewoon. Alsof ik een besluitvaardig iemand ben. Nadat ik dat besefte, wilde ik graag naar je bellen om je dat te vertellen. ‘Kijk mama, hoe goed ik nu zelf mijn beslissingen neem.’ Ik verander binnenkort voor het eerst van job zonder dat ik daar eerst uitvoerig met jou over gepraat heb.

Ik besefte ook dat ik al een tijdje niet meer om je gehuild heb. Dat de scherpste kantjes eraf zijn, heet dat. Niet dat ik je minder mis, dat niet. Nu en dan hoor ik je stem in mijn hoofd. Ik haal een pot kokend water van het vuur, en ik hoor: ‘oef, kokende chaud’. ‘Dag mama,’ wil ik dan zeggen, omdat ik zelf niet eens door had dat je in mijn gedachten was. Vorige week stond ik in de Panos. Voor me stond een grote, slanke vrouw met kort haar en een bril. Ze zag iemand die ze kende, en sprak hem met een West-Vlaams accent aan. Iets in haar manier van zijn en van praten, deed me aan jou denken. De scherpste kantjes mogen er dan wel af zijn, maar toen stond ik wel mooi met tranen in mijn ogen een brood te bestellen in de Panos.

Verjaardag

Mijn tweede verjaardag zonder jou, mijn derde zonder dat ik om middernacht een bericht van je kreeg, en het blijft gek om niet samen in ongeloof te kunnen hoofdschudden, of ik nu echt al 32 ben, of jij nu echt al 32 jaar moeder van mij bent. De kerstboom blijft hier staan tot na mijn verjaardag, net zoals vroeger. Dit jaar kreeg ik het schoonste cadeau ooit voor mijn verjaardag. Ik mag meter worden van het kindje van A. Je zou geglunderd hebben van trots en blijdschap. Je hebt mijn vriendschap met A. altijd zo gekoesterd. Elke keer dat ik met haar afsprak, was je blij dat we nog altijd vriendinnen waren.

De lijm

Met jou is ook de lijm tussen ons en de rest van de familie gestorven. Ook dat doet pijn. Als ik nonkels of tantes wil zien, moet ik ze gaan opzoeken. Maar ik ben dat niet gewoon, om daar te gaan aanbellen en te zeggen: ‘ik passeerde en dacht, ik spring eens binnen.’ Bovendien woon ik te ver om eender waar toevallig te passeren. Als ik naar West-Vlaanderen ga, gaan we bij papa langs, bij Julie en Mattias en soms als het lukt bij C. of S. Om ook nog bij nonkels en tantes langs te gaan, dat komt er gewoon niet van. Dat vind ik jammer, want uitgerekend zij zouden me over jou kunnen vertellen. Uitgerekend zij missen jou ook.

Mama, je vroeg zo vaak ‘wa goan junder toh doen, akik der niemèr zien’. Wat gaan jullie toch doen als ik er niet meer ben. Dit dus. Ons plan trekken. Beslissingen nemen. Oplossingen vinden. Volwassen zijn. En elke dag wensen dat het niet nodig was.

Ik mis je, mama.

PS: Over de kindjes moet ik je zo veel vertellen dat ik het in een aparte brief zal doen

Brieven aan mama #9 – Eén jaar zonder jou

DSCF0963 DSCF0969

broerzus

Lieve mama,

Het is een trieste verjaardag vandaag. Wat valt er nog te zeggen? Dat ik je mis, sommige dagen harder dan andere.

Er zijn dagen dat ik het verdriet opzoek. Ik google je. Ik kijk naar foto’s van je. Sla je zelfgehaakte sjaal om mijn schouders. Lees je mails opnieuw.

Er zijn dagen dat het verdriet me overvalt. Een kind dat zijn oma roept op de speeltuin. De eerste paaslelies. De eerste kersen in de winkels.

Er is een jaar voorbij. Deze datum betekent niets. Het zal niet plots gemakkelijker worden vanaf morgen. Ik zal je niet plots minder missen. Al is een jaar wel iets heel anders dan een week of een maand. Je bent al verder weg. Het is niet meer gisteren dat ik je knuffelde in de zetel. Het is al een jaar geleden. Het zal alleen maar langer geleden zijn. Ik moet al een beetje meer moeite doen om je stem te horen, al overvallen je woorden me soms onverwacht. Je lege stoel neemt minder ruimte in dan eerst. Hij is nog leeg, en we laten dat liever nog even zo, maar de leegte schreeuwt ons niet meer toe vanuit alle hoeken van de kamer. Stilaan hervinden we een evenwicht. Stilaan hebben we ons leven weer opgenomen.

Ik mis je het meest op de mooie momenten. Er zijn het afgelopen jaar veel momenten geweest waarvan ik vurig wenste dat je ze kon meemaken. Ik heb je het hardste gemist op Martha’s eerste schooldag, bij Thomas’ eerste stapjes, op Martha’s eerste schoolfeest. Ik heb je het hardste gemist toen Seppe geboren werd. Ik wou dat je kon zien: twee kindjes op een driewieler, 28 jaar later. Ik wou dat je kon zien: het mooiste jongetje van de wereld met het mooiste jongetje van de wereld 2.0. (Serieus, hoe hard lijkt mijn zoon op de jouwe?) Ik wou dat je kon zien: je jongste dochter met haar jongste zoon.

Ik mis je niet alleen op de mooie, maar ook op de moeilijkste momenten. Ik heb je het hardste gemist toen Seppe twee dagen nadat hij ter wereld kwam op neonatologie opgenomen werd, toen ik zag hoeveel verdriet mijn kleine zus daarover had en toen ik wist dat ik niets kon doen om de persoon terug te brengen die ze op dat moment het meeste nodig had. Dat was de eerste keer in dat lange jaar dat ik me kwaad heb gemaakt en hardop heb gezegd: ‘mama, waar ben je, we hebben je nodig.’

Het is een lang jaar geweest. Er is veel veranderd en gebeurd dit jaar. Het verdriet om jou is meer naar de achtergrond verschoven, terwijl de vreugde om mijn prachtige kinderen steeds meer op de voorgrond is gekomen. Maar dit verandert niet: ik kan nog steeds niet geloven dat je voor altijd kwijt bent. Ik wil je nog altijd terugkrijgen. Martha vraagt soms: “Wanneer komt oma nog eens tevoorschijn?” Het echte antwoord op die vraag kan ik zelf maar moeilijk aanvaarden.

 

 

Ook mijn zus schreef (voor het eerst in lange tijd) over haar beleving van dat eerste jaar zonder mama: http://djoelieblogt.blogspot.be/2016/07/een-jaar-geleden.html
(
Met Seppe is gelukkig alles goed nu.)

Brieven aan mama #8 – klein wuvetje en klein ventje

Lieve mama,

Ik zou je zo veel willen vertellen over ‘djoengers’. Als ik hen zo noem, zegt Martha: ‘Maar ik ben geen jommen’. Can’t argue with that …

Thomas en de eerste stapjes …

Thomas stapt bijna. Hij durft niet loslaten. Net als Martha twee jaar geleden, eigenlijk. Nochtans is hij veel onverschrokkener dan Martha. M. zegt: ‘hij is gelukkig niet helemaal stom. Er zit nog een beetje voorzichtigheid in.’ Wanneer ik zijn houdgreep rond mijn vinger losmaak, blijft hij even rechtop staan, om vervolgens toch maar te gaan zitten en zijn weg al kruipend verder te zetten. Hij is te schattig, die zoon van mij. Hij kruipt rond, gaat zitten, kijkt uitdagend naar mij, en van zodra ik een stap dichterbij zet, kruipt hij luid lachend weg van me.

Hij brabbelt de hele dag, wil ons vanalles vertellen in babytaal, maar kent slechts één herkenbaar woordje: ‘kaaa‘. Dat betekent kaas. Je zou ons moeten zien zitten, op zondagmiddag aan tafel, met zijn vieren smullend van een stuk Oud Brugge. En die kleine maar roepen dat hij nog een stukje wil: ‘kaaaa kaaaa kaaa’. 

We zitten volop in de fase van ‘ik wil alles zelf doen maar ik kan het nog niet’. Dat betekent: een groot slagveld aan tafel, meer eten naast zijn bord, onder tafel en in zijn haartjes, dan in zijn mond. Hij wil zijn ‘bekkeneeltje’ alleen opendoen wanneer hij tegelijk ook zelf mag knoeien met een lepel. Hij doet zijn boterhammen open om de kaas ertussenuit te halen en de boterham op de grond te gooien. (Dat doen ze toch allemaal? Martha doet het nog steeds, maar zonder het op de grond gooien dan.)

Hij kan uren geïnteresseerd zitten spelen. Maar als ik iets uit zijn mond haal dat daar niet thuishoort, zoals het dopje van een stift, dan is hij kwaad, zo kwaad. Rood aangelopen brult hij de longen uit zijn lijf. Kleine driftkikker. Zo reageert hij ook wanneer zijn vader hem in bed steekt en ik de kamer uitwandel. Op die woedeaanvallen na is hij altijd vrolijk. Hij lacht naar alles en iedereen, maar toch vooral naar mij. Wanneer ik hem ga halen in de crèche, kruipt hij lachend naar mij en klimt hij langs mijn benen omhoog om opgetild te worden. Hij is mijn grootste fan. Kleine Oedipus. De verliefdheid is wederzijds.

Martha en de tut …

Het was één van je lievelingsverhalen: hoe ik bij de geboorte van Mattias van nijd stond te pissen naast zijn wieg. Zelf had ik het meer met dat andere verhaal: hoe ik bij de geboorte van Julie van vreugde spontaan mijn tut afgaf. Ik was bij Tante Yo toen ze me kwamen vertellen dat ik een zusje had gekregen. Ik stond bij het bureau dat daar in een hoek van de living stond. Ik herinner me het gevoel van belangrijkheid dat ik ervoer bij die mededeling. Ik weet niet zeker of ik me dat echt herinner of het er achteraf heb bij verzonnen. In elk geval is het een schoon verhaal, het verhaal van hoe Sofie haar tut afgaf.

Het verhaal van hoe Martha haar tut afgaf, spreekt misschien minder tot de verbeelding, maar schoon is het wel. Er kwam een tandarts aan te pas, en omkoperij met cadeautjes. Zelf zei ze al een tijdje dat ze zonder tutje zou slapen wanneer ze kon autorijden. Ik geloofde haar zelfs, zo verslingerd was ze aan die tut. Maar ons eerste bezoek aan de tandarts viel het verwachte verdict: weg met de tut. Ik was van plan om het geleidelijk aan te pakken, met veel op haar inpraten en inspraak en geduldig wachten tot ze er zelf klaar voor was. Maar per ongeluk forceerde ik mezelf door te zeggen: ‘Vanavond ga je nog één keer met tut slapen en morgenochtend leggen we hem weg. Dan ben je een groot meisje, zonder tut.’ De volgende ochtend was ze al een kwartiertje wakker toen ze plots met een betrapte blik zei: ‘Ik heb mijn tutje nog.’ Ze heeft het weggelegd op de kast. Ze zei: ‘Mama, maar hier kan er nog aan.’ Ik heb het dan wat hoger op de kast gelegd. Ik was er zeker van dat de eerste nachten zonder tut een drama zouden zijn. Maar kijk, soms valt het ouderschap ook wel gewoon mee. Ze slaapt nu al meer dan twee weken zonder tut. Ze heeft er nog enkele keren naar gevraagd of probeerde: ‘Thomas moet zijn tutje afgeven, want ik ben nog klein en Thomas is al groot.’ Maar ze drong niet aan. Trots vertelt ze tegen iedereen die ze tegenkomt dat ze nu zonder tutje slaapt.

Zo’n verstandig kind, soms.

Martha babbeluutje …

En wat daaruit komt, uit dat kind.

Ik leer haar liedjes uit een repertoire dat niet aan bod komt in de kleuterklas. Ze leert ze vanbuiten en dan hoor ik aan tafel of achterin de fietskar een hoog kleuterstemmetje:

‘Zij reed met de ‘drommer’ en ik reed met de fiets
wat een zorgekommer, zij heeft alles en ik niets’

en

‘Dus ik kocht een nieuwe ‘drommer’

Maar intussen had zijn een auto gekocht, zo eentje zonder dak.
En ik dacht, dit kannie meer, wa moet ik nu nog doen
‘k heb maar weer mijn fiets genomen en ik lachte een beetje groen’

Ik hoop dat ik dit over dertig jaar teruglees en me er nog exact het stemmetje, de intonatie en de blik bij kan voorstellen.

Ze kreeg een huisje in de tuin, als beloning voor tien nachten zonder tut. ’s Avonds in bed vertelde ze:
– Pip en Pop vinden het huisje stom.
– En jij ook?
– Nee, ik niet. Maar misschien moet je eens een schuifaf kopen voor Pip en Pop, dat vinden die vast plezierig.
(Kleine opportunist, just like her father.)

Dinosaurussen spreken momenteel erg tot de verbeelding:
– Ik ben een gevaarlijke tyrannosaurus en ik ga jou opeten, waaaaaaah!

– Maar wie gaat dan voor je zorgen?
– Papa! Alleen papa gaat dan voor mij zorgen. En dan ga ik papa ook opeten!
– En wie gaat dan voor je zorgen?
– Bomma, en dan ga ik bomma ook opeten!
– En dan?
– Dan gaat Nana voor mij zorgen, en dan ga ik Nana ook opeten!
– En dan?
– Baba, en dan ga ik Baba opeten!
– En dan?
– Dan gaat er niemand voor mij zorgen. want ik ben een gevaarlijke tyrannosaurus, waaaah!

– Ik heb zo’n hommer! Ik ga protjestaart maken.
– Wat zit daar allemaal in?
– Pizza, wortels, krokodillensmaak, leeuwensmaak en tijgersmaak. Wil je ook een stukje?

Maar in de hitparade van Martha’s uitspraken staat deze momenteel op 1:

– Martha, eet je boterham op.
– Anders graag maar ik eet vandaag bij de Gruffalo.

Hashtag smartass. s-Marta-ss

Brieven aan mama #7 – Negen maanden zonder jou

Lieve mama,

Ik schreef je al een tijdje niet meer. Er is met andere woorden niet veel veranderd. Ook toen je leefde, belde ik bijlange niet vaak genoeg. Ik had wel dingen te vertellen, maar ’s avonds was ik druk of moe en vergat ik je. Zo gaat het met moeders: als ze dood zijn, wou je dat je vaker had gebeld. Maar hoe vaak gebeurde het niet dat we overdag, allebei vanop het werk, naar elkaar zaten te mailen.

Onze voorlaatste mailconversatie ging zo:

Sorry dat ik weer niet gebeld heb deze week. Maar ja, jij hebt ook niet gebeld hé, dus misschien vind je het niet eens zo erg 🙂
Eigenlijk wel. Ik bel niet zelf omdat ik jullie niet te veel wil storen. Maar misschien moet ik dat toch maar beginnen doen, anders hoor ik je toch niet. Tja, wat zeggen ze ook alweer van uit het oog….  🙁

Negen maanden is het nu. Negen maanden sinds je stierf. We zitten nog steeds pal in het eerste jaar vol eerste keren. Voor sommige dingen is het nog steeds véél te vroeg. Andere lukken al iets beter.

Ik ben iemand wiens moeder dood is

“Yesterday, while I was brushing my teeth, I raised my face to the mirror and unexpectedly saw myself. And I thought: I am becoming someone whose mother is dead.
Then a cool sadness flooded me. It was true. I was getting used to her being dead. My mother was gone. And I: letting her go.”

(The long goodbye – Meghan O’Rourke)

Ik markeerde dit toen ik het boek enkele geleden maanden las. Ik was daar nog niet, maar vond het idee interessant. Sindsdien heb ik er vaak aan moeten denken.

Ik was in gesprek met een oude kennis van M.. Het ging erover dat ze tegenover haar moeder woonde en dat gemakkelijk vond. Toen vroeg ze waar mijn ouders woonden. Ik heb die vraag al tig keren gekregen sinds ik in Antwerpen woon, en dat is nu toch ook al bijna 9 jaar. Maar dit was de eerste keer dat ik het antwoord ‘in West-Vlaanderen, in een dorpje bij Brugge’ op automatische piloot uitsprak, terwijl ik dacht: ‘Daar woont mijn vader, niet mijn ouders. Mijn moeder is dood. Ik mis haar verschrikkelijk.’ Eigenlijk wil ik op zo’n moment liefst van al uitspreken dat je dood bent. Maar ik wil die gesprekspartner die ik vijf minuten daarvoor heb ontmoet niet belasten met mijn zwaar gemoed. Dus laat ik het hangen: mijn ouders wonen in Brugge.

En dan besef ik: ik ben iemand aan het worden wiens moeder dood is.

Paasmaandag

Maar op andere momenten is het verdriet net zo hard als op de eerste dag. Op de eerste Paasmaandag zonder jou zag ik je overal. Ik zag je lopen tussen de paaslelies van Magda. Ik zag je broodjes smeren in de keuken (waar ik bewust probeerde weg te blijven, omdat we vroeger altijd samen broodjes smeerden op Paasmaandag. Dat was traditie). Ik zag je toen ik mijn tantes vertederd tegen hun kleinkinderen zag praten, en er geen oma was die dat tegen mijn kinderen deed. Ik zag je tussen je broers zitten op het terras in de eerste lentezon, luid lachend en met volle teugen genietend van je familie. Je was altijd in je nopjes, daar op Paasmaandag, tussen je broers en zus. Je genoot er zo van.

Op zo’n momenten ben ik iemand die nog maar net haar moeder heeft moeten afgeven en heel hard probeert om dat een plaats te geven, maar dat niet kan, omdat het verdriet te groot en te echt is. Op zo’n momenten doet mijn hart pijn, letterlijk. Op zo’n momenten kan ik niet geloven, niet aanvaarden, dat je er echt niet meer bij bent, en dat wij dat nu voor altijd zonder jou moeten doen, daar op Paasmaandag. Dat er nu nooit meer iemand op ons het meeste trots zal zijn. Dat nu nooit meer iemand mijn kinderen de schoonste van alle kleinkinderen zal vinden. Dat er nu nooit meer iemand is om naast te gaan zitten wanneer de drukte van al die familie me even te veel wordt en ik gewoon even rustig bij mijn mama wil gaan zitten. Dat je nu nooit meer zal stralen tussen je familie en je paaslelies en je kinderen en kleinkinderen. Dat dat voor altijd weg is.

Jonge snaak

Op andere momenten voel ik je aanwezigheid, maar is de pijn veel minder. Met Pasen zijn we op weekend geweest, al je kindjes samen. Mama, je zou er zo van genoten hebben om Martha en Lore samen te zien spelen en lachen. Twee handen op één buik, die nichtjes. Ongelooflijk hoe dol ze op elkaar zijn. Ik weet dat we dan allemaal zo hard aan je denken, dat het is alsof je er tóch gewoon bij bent. Soms hoor ik mezelf iets zeggen, en klinkt mijn stem als de jouwe. Vannacht had Thomas 39,5°. Ik gaf hem een suppo en een fles en hoorde mezelf zeggen: “Kom hier, jonge snaak”. Dat zijn niet mijn woorden. Ik zou zoiets nooit zeggen. Wanneer ik Martha’s haartjes streel, is het alsof ik jou ben, die mijn haartjes streelt. Ik kan me nog zo levendig voorstellen dat ik bij jou in de zetel lig te knuffelen, dat het soms lijkt alsof je helemaal niet weg bent.

Moederdag

Straks is het Moederdag, mama. De eerste zonder jou. Ik krijg het nu al moeilijk. Overal waar ik kijk, schreeuwen ze het naar mijn kop: Moederdag. Uw moeder is dood. Moederdag. Uw moeder is dood. Het belooft opnieuw een moeilijk moment te worden. Ik ben zelf wel mama, maar mijn kinderen zijn te klein om me in de watten te leggen, en M. zegt steevast dat ik zijn moeder niet ben (al is Moederdag de enige dag van het jaar waarop hij daarvan overtuigd is.)

Daarna wordt het Pinksteren, de dag dat je beslissing definitief werd. De komende maanden zitten vol trieste verjaardagen. Intussen gaan we verder met het leven, en eigenlijk lukt het best. Soms staan we stil, en soms razen we door, en jij bent er altijd bij. Ik mis je mama, ik mis je elke dag. Ik wou dat je me kon zien, dat je trots op me kon zijn. En dat je trots zou zijn, dat weet ik zeker.

Brieven aan mama #6 – klein wuvetje en klein ventje

Mama, ik heb je al lang niets meer verteld over het klein wuvetje en het klein ventje. ’t Is pertang nie dat er niets te vertellen valt …

Klein ventje

Thomas eet graag. Zo’n klein en mager ventje (op de onderste curve met zijn gewicht, de gespierde stylo), maar van zodra ik hem in zijn stoel zet, begint hij op tafel te kloppen (bikke bikke bik, hap hap hap …) en aan mijn mouw te trekken en luid te reclameren als ik zijn eten niet snel genoeg naar zijn mondje breng. Twee boterhammen, een kom soep en twee porties spaghetti: één avondmaal. Als het niet snel genoeg komt, dan wordt hij kwaad. Denk: gefronste wenkbrauwen en luid roepen. Stiekem vinden we dat erg grappig om te zien. Als je zo schattig bent, kan je je wenkbrauwen nog zo hard fronsen, niemand neemt je serieus. Ocharme.

Sinds enkele dagen voor hij 10 maand werd, trekt hij zich op tot staan. Eerst aarzelend, maar na drie keren proberen gaat het in één vlotte beweging. Zonder enig gevoel voor gevaar trekt hij zich overal aan op: aan zijn park, maar ook aan dingen met wieltjes of stoelen die kunnen omvallen. Ik moet ‘ogen op mijn gat’ hebben met dat ventje. Ik zing tegenwoordig vaak Willem Vermandere na: ‘klein ventje klein ventje de weireld mag vergoan, bluf gie mo stoan’. Martha zingt het ook al mee. Haar vader heeft niet graag dat ik haar ‘Bevergems’ leer, maar hij zal er toch mee moeten leren leven. Lang zal Thomas overigens niet blijven staan, want hij probeert nu al kleine stapjes te zetten met die poezelige voetjes van hem.

 

Klein wuvetje

Martha is slim. (Ik weet dat ik dat niet mag zeggen, want elke ouder denkt dat van zijn eigen kind en bovendien leg je dan te grote verwachtingen op de schouders van dat kind. Maar het is gewoon zo. Ze is net zo slim als ik dacht dat ze zou zijn toen ze nog maar een garnaaltje in mijn buik was.)

Ze vraagt: “mama, wil jij je mama terug hebben?”
En dan zo hard als alleen een kind dat kan, vermaant ze me: “Dat kan niet é, mama.”

Ze blijft genieten van naar school gaan.
– Martha, kom nu je jas aandoen of je gaat niet naar school.
 Ik wil wel naar school gaan!

Ik vind het indrukwekkend wat die instappertjes allemaal doen op school. Ze leert over de dino’s. Dat vindt ze fascinerend.

– Papa, de dino’s zijn er niet meer hé. Die zijn ‘uitgestormen’. Wat is er nog ‘uitgestormen’? Zijn de draken ook ‘uitgestormen’?
– Nee, draken bestaan niet.
– Maar dino’s bestaan wel. Waarom zijn die ‘uitgestormen’?

En ’s avonds vertelt ze het na tegen mij: “Mama, er kwam een grote steen uit de lucht vallen en toen waren de dino’s uitgestormen”

Ze kent de dagen van de week. Dan vraagt ze bijvoorbeeld: “Bomma, wanneer kom je me nog eens halen? Op de dino van dinsdag?”

Ze kaatst mijn eigen vragen terug: “Mama, wat ‘heef’ jij vandaag op je werk gedaan?” en “Mama, was jij de wollebol van de dag op je werk?”

Martha is stoer. Ze koos zelf haar nieuwe schoenen. Dagen op voorhand zei ze: “Ik wil blauwe met twee plakkers”. Ik liet haar botjes passen, van die schattige bruine botjes met bloemetjes. Maar ze hield voet bij stuk (pun not intended) en ze koos blauwe met twee plakkers. Elegant is het niet, maar blij dat ze is met haar nieuwe schoenen. Wanneer ik haar in een mooi kleedje naar school probeer te sturen, zegt ze: “ik wil een broek en gewone sokken aandoen”. Maar evengoed loopt de ze de hele dag door het huis met haar prinsessenkroontje. “Jij bent Elsa, mama, en ik ben Anna.” (Volgens mij is zij Elsa, the cold never bothered her anyway …)

Martha is ook erg lief. Ik geef haar het laatste eitje. Ze kijkt bezorgd en vraagt: “Is er dan nog een eitje vrij voor papa?” Tegen haar bomma vertelt ze dat ze een lieve mama heeft. Tegen mij: “Mama, ik zie jou heel graag.”

Het mag gezegd, mama: ik ben trots op mijn kindjes. Ze zijn het beste wat me overkomen is. Elke dag doet het me verdriet dat je dit allemaal niet meer kan meemaken.

“What would you think of me now?
So lucky, so strong, so proud
I never said thank you for that
Now I’ll never have a chance”
(Jimmy Eat World – Hear You Me)

Brieven aan mama #5 – Paaslelies in januari

DSCF9907

Mama, ik zag paaslelies in bloei. Het is januari, maar het is nog maar heel even winter geweest. Vroeger dan verwacht zag ik de eerste paaslelies sinds jij er niet meer bent. We hadden graag paaslelies rond je kist gezet op je begrafenis. Vind maar eens paaslelies in augustus. Dat is dus niet gelukt. Maar nu bloeien ze, die mooie bloemen. Sterk als onkruid. Ze komen steeds terug, no matter what.

Je lievelingsbloem was een andere. Ik kan zelfs niet onthouden welke. Want als je het aan je kinderen vraagt, wat jóuw bloem was, krijg je eenstemmig te horen: paaslelies. Ironisch genoeg deden paaslelies je aan jouw moeder denken. Ze stierf vlak voor Pasen en hoopte nog een keer de paaslelies te zien bloeien. Ik kan nooit onthouden of haar wens nog in vervulling ging, of dat de paaslelies pas in bloei stonden tijdens haar begrafenis.

Dankzij de paaslelies van jouw moeder stond onze tuin elk jaar vol met duizenden witte en gele bloemen. Ik kan met een gerust hart zeggen dat het er duizenden waren, want je telde ze elk jaar. Elke avond ging je de uitgebloeide of geknakte paaslelies plukken en schreef je de score op het magneetbord in de keuken. Elk jaar een duel met het aantal van het jaar ervoor. Een fanatiek kantje was je zeker niet vreemd. Vorig jaar heb je er nog enkele geplukt, maar tellen ging niet meer.

De paaslelies stonden in bloei in de week nadat een bloedklonter zich de fatale weg naar je hersenen baande. Maar ze stonden ook in bloei toen Martha geboren werd op 18 maart 2013 (al waren ze buiten wellicht bedolven onder een laag sneeuw), en toen Thomas geboren werd op 19 maart 2015. Het is niet toevallig dat je met een bosje versgeplukte paaslelies het moederhuis binnenkwam 10 maand geleden. Het is niet toevallig dat je deze foto maakte van Martha’s geboortekaartje.

Martha-20130321-006

Elke paaslelie die ik zie doet me aan jou denken. Dat was al zo toen je nog leefde. Ik heb altijd geweten dat paaslelies me op een dag erg verdrietig zouden maken. Die dag is er nu gekomen. Ik had hem alleen niet zo vroeg op het jaar verwacht.

Brieven aan mama #4 – Zes maanden zonder jou

“Early in life, the world divides crudely into those who have had sex and those who haven’t. Later, into those who have known love, and those who haven’t. Later still – at least, if we are lucky (or, on the other hand, unlucky) – it divides into those who have endured grief, and those who haven’t. These divisions are absolute; they are tropics we cross.”
(Julian Barnes – Levels of life)

Zes maanden

Zes maanden. Een half jaar zijn we zonder jou. Al een half jaar. Nog maar een half jaar. Het lijkt een eeuwigheid geleden, die gruwelijke zomer. En tegelijk nog maar pas. Het duurt zo lang, dit verdriet. Dat denk ik, en dan besef ik: dit is voor de rest van mijn leven. Je gaat altijd een lege plek blijven, een lege stoel en een leegte in mijn hart. Op het eerste schoolfeest, bij de eerste stapjes, bij elke verandering in mijn leven.

Elke dag zie ik twee of drie Centric-auto’s op weg naar de crèche van Thomas. Connect.Engage.Succeed, schreeuwen ze me toe. Ik weet dat ze er staan. Ik ben eraan gewend. Toch gaat er geen dag voorbij zonder dat ik erop let. Maar soms kom ik één van die auto’s ook onverwacht tegen, op de parking van de Carrefour of op het rondpunt in onze straat. Dan schrik ik weer even hard als de eerste keer dat ik ze zag. Ik wil de mensen van die auto’s aanspreken, vragen of ze jou gekend hebben. Maar hoe verloopt zo’n conversatie dan verder?

Oudeverjaardag

Oudejaar was hard. Het laatste jaar met jou erin afsluiten. Een nieuw jaar beginnen zonder dat jij er deel van uitmaakt. We kochten ‘schuum van scheten’ in Ieper en ik dacht aan jou. We maakten pudding met koekjes en ik dacht aan jou. Imagine stond op 1 in de 1000 klassiekers en ik dacht aan jou. Ik weende bijna de hele dag. Ik dacht aan je en begon te huilen. Mehdi vroeg ‘ça va’ en ik begon te huilen. Mijn kindjes huilden en ik begon te huilen.

Ik voelde me godverlaten eenzaam in het huisje vol mensen. Slapen lukte niet. Elke keer dat in mijn ogen sloot, werd er een kind wakker. Eén van mij welteverstaan. Dan maar gaan wandelen en het uithuilen. Na slapen the next best thing. Ik werd overvallen door de kracht van mijn eigen tranen. Ze stroomden en bleven maar komen. Tussen de velden zong ik bij gebrek aan koptelefoon zelf de liedjes van je begrafenis. Ik keerde pas terug naar het huisje vol mensen wanneer ik dacht dat de tranen op waren.

(Ik ben blij dat ik het kan, huilen.)

Mijn eerste verjaardag zonder jou was hard. Ik werd wakker en dacht aan het bericht dat ik niet kreeg: iets met ‘lief klein sofietje’ en dat ik een ‘oede doze’ ben. Je zit zo diep in mijn hart dat ik zelf jouw berichtjes kan verzinnen. Op je rouwprentje schreven we dat we je elke dag zouden vinden, in onszelf en in elkaar, en zo is het.

Ik geloof niet dat je nog ergens bent. Niet in de hemel bij je moeder. Niet gereïncarneerd als poes. Niet zwevend als ondode op de wereld. Nergens. Behalve in ons. Daar ben je, elk moment van de dag.

Twee jaar

Straks zijn we twee jaar verder. Straks is Thomas exact even oud als Martha was toen je plots niet meer kon spreken en even later plots maar een halve schedel meer had. En nog later een heel groot litteken, waarvan we hoopten, tegen beter weten in, dat het op een dag de enige herinnering zou blijven aan wat je doorgemaakt had.

Een rouwproces is hard werken. Vallen, opstaan en blijven doorgaan. Je krijgt er weinig tijd voor. Je doet het terwijl je aardappelen schilt, een kindje eten geeft, naar je werk wandelt. Het is onzichtbaar. Wanneer ik aan Mehdi probeer uit te leggen hoe vaak op een dag ik aan jou denk, schrikt hij. Vaak besef ik het zelf niet eens, hoe veel energie jou missen me eigenlijk kost. Totdat ik me in het midden van de dag op de zetel leg en als een blok in een diepe, diepe slaap val.

Mama, ik mis je, elke dag, elk moment van elke dag. Maar mama, ik vind je ook, in mijn broer en in mijn zus en in mezelf, elke dag.

Brieven aan mama #3

Bang, banger, bangst

Mama, ik ben bang. Ik probeer om het niet te zijn, maar ben het toch. Het is al een tijdje dat ik altijd wel voor iets bang ben: wiegendood, CO-vergiftiging, brand. Angsten die worden ingegeven door vermoeidheid en emoties. Angsten die altijd weer wegebben tegen de ochtend. Maar plots zijn er reële angsten voor de wereld daarbuiten. Plots is er angst die niet minder wordt ’s ochtends, integendeel. Die boze wereld waartegen ik mijn kindjes niet kan beschermen komt nu heel dichtbij. Jij stond vroeger altijd klaar met geruststellende woorden. Ik vraag me af wat je hiervan zou zeggen. Of je het nu ook zo gemakkelijk zou hebben om mijn angsten weg te wimpelen.

Niettemin heb ik deze week bijna elke dag de trein genomen. Het was met een klein hartje, dat geef ik toe. Maar er zal nog veel moeten gebeuren voor ik me veiliger voel in een auto dan in een trein. Ik merk ook dat het geleidelijk aan minder wordt, mijn angst. Ook om me heen zie ik mensen stilaan weer uit hun mentale schuilkelders kruipen. Alleen vraag ik me af hoe we de wereld zullen aantreffen wanneer we ontwaken uit deze periode van verlaagde waakzaamheid. Want onze politici zullen geen kans onbenut laten om van onze tijdelijke goodwill gebruik te maken voor veranderingen die we misschien helemaal niet willen.

Thomas kruipt

“Pas toen ik Mattias kreeg, wist ik wat dat was: een kind dat speelt”, dat zei je altijd. Sofietje had nooit enige interesse getoond om te spelen. Ik gooide al mijn speelgoed uit mijn park en stak dan mijn armpjes uit om gepakt te worden. Gelukkig kan Martha het wel, spelen. Maar Thomas, dat is toch nog een ander niveau. Dat klein ventje is zo eager om te spelen dat hij enkele weken geleden – nog geen 8 maanden oud – is beginnen kruipen. Voorlopig laat het zich eerder omschrijven als sluipen. Of zwemmen op de grond. Recht vooruit naar het speeltje dat hij van naderbij wil bestuderen. Prachtig om te zien.

Een kruipend kind, dat is nieuw voor mij. Martha schoof namelijk op haar gat. Ik besef plots dat jij dat misschien niet meer bewust hebt meegemaakt, de gatschuivende Martha die alle vloeren dweilde. Uren heeft ze door de Zuienkerkse living geschoven, maar dat was natuurlijk toen jij in het ziekenhuis lag. Vreemd, de gewaarwording dat het moment dichterbij komt waarop er geen vergelijking meer mogelijk is met wat jij hebt meegemaakt. Nog enkele maanden en het is zover.

Martha babbeluutje

Ik vergelijk en projecteer veel. Zo merk ik bijvoorbeeld dat ik veel minder tegen Thomas praat dan ik tegen Martha deed toen ze een baby was. Ik was de hele dag aan het zingen en vertellen en zeveren tegen dat kind. Liedjes zingen in bad. Monologen voeren terwijl ik haar patatjes gaf. Maar Thomas en ik, wij kunnen zo genieten van samen stil te zijn. Ik geef hem zijn eten zonder een woord te zeggen. Het is daarom niet minder liefdevol dat ik hem eten geef. Maar erg goed voor zijn taalontwikkeling is het toch niet. Ben ik uitgepraat? Moet ik al te veel babbelen tegen zijn zus? Ik weet het niet. Dan vraag ik me af of het bij jou ook zo was, en of het misschien daarom komt dat ik zoveel babbel en Mattias zo weinig. Of zou het gewoon de aard van het beestje zijn?

Dat doet me denken aan deze conversatie die ik met Martha had. We deden aan peer tutoring: Martha leert Thomas dierengeluiden.

Wat doet een hondje
– Woef woef
Wat doet een poes?
– Miauw
En Martha?
– Praten
Veel praten. En mama?
– Ook veel praten.
En papa?
– Ook veel praten.
En bomma?
– Ook veel praten.
En peter Mattias?
– Niet praten.

Ze is zo opmerkzaam, dat kind van mij.

Deze week kwam papa voor het eerst op bezoek sinds jij er niet meer bent. Hij had het fietsrek meegebracht om onze oude fietsen mee te nemen naar huis.
Op een gegeven moment zegt hij: “allez, ik ben dan eens naar huis met de fietsen”
Martha kijkt naar hem en vraagt: “Waar gaat je auto blijven?”

Elke dag hebben we gesprekjes die me grote ogen doen trekken.

Gisteren lag ze weer zichzelf ‘voor te lezen’ in bed.
– Wie staat daar aan de deur? Het is kastanje. Wat heeft hij meebracht voor de verjaardag van Mannetje Koek? Een kikkerparaplu. Misschien houdt Mannetje Koek niet van de regen. Enzovoort.

Plots vertelt ze uit het niets tegen haar papa dat mama de kom soep heeft laten vallen en dat die kapot was. Dat klopt, maar is wel vijf weken geleden gebeurd.

Ze zegt hardop: “ik moet pipi doen.”
En dan veel stiller, tegen zichzelf: “nee, ik moet geen pipi doen, ik heb niets gezegd.”

Ze slaat bij het op en neer springen op bed haar hoofd tegen de kast en zegt: “dat komt ervan.”

Ik ben zo’n trotse mama dat ik er zelf misselijk van zou kunnen worden!

Matilda