Co-ouderschap hoe je je het voorstelt wanneer je nog vast zit in een ongelukkig huwelijk en niet kan wachten tot je eindelijk alleen bent, dat is: veel tijd om alles te regelen, zonder gehinderd te worden door kleine wezentjes die je met je moet meezeulen waar je ook gaat, en veel vrije tijd, waarin je ongestoord kan genieten van het leven, een soort van tweede jeugd beleven, met uitgaan en zorgeloze dagen, van de ene koffiebar naar het andere café slenteren, lekker gaan eten, elke avond naar theater, geen babysit moeten zoeken, niet op tijd thuis hoeven te zijn, uitslapen om het andere weekend, tinderen tegen de sterren op … Dat klopt ook, deels. (Als je tenminste even die verrekte pandemie uit de equation haalt.)
Maar co-ouderschap is ook: eindeloze, lege zondagen die zich triest voor je uitstrekken, wakker worden en kinderstemmen missen in huis, in je eentje door het park lopen en stiekem hopen dat je kinderen daar op dat moment toevallig ook zijn en dat je ze zal tegenkomen, een mager, blond jongetje van zes zien in de verte, je hart een hoopvol sprongetje voelen maken en hem vervolgens de hand van zijn mama zien vastnemen. Co-ouderschap is: je kinderen voor de rest van de tijd de helft van de tijd moeten missen. Afwezig zijn bij de helft van hun dagen. Geen theaterstuk kan tegen dat verdriet op.
Ik zou die eerste en tweede alinea perfect kunnen omwisselen van plaats. Dan zou het omdenken heten. In plaats van een pessimist zou ik een optimist zijn. Sommige dagen kan ik dat, maar vandaag is niet zo’n dag. Vandaag is mijn huis leeg en mijn hart weliswaar vol maar ook een beetje gebroken. Co-ouderschap is een soort van liefdesverdriet.