Categorie archief: het mooiste kindje van de wereld

Zondagse reflectie over co-ouderschap

Co-ouderschap hoe je je het voorstelt wanneer je nog vast zit in een ongelukkig huwelijk en niet kan wachten tot je eindelijk alleen bent, dat is: veel tijd om alles te regelen, zonder gehinderd te worden door kleine wezentjes die je met je moet meezeulen waar je ook gaat, en veel vrije tijd, waarin je ongestoord kan genieten van het leven, een soort van tweede jeugd beleven, met uitgaan en zorgeloze dagen, van de ene koffiebar naar het andere café slenteren, lekker gaan eten, elke avond naar theater, geen babysit moeten zoeken, niet op tijd thuis hoeven te zijn, uitslapen om het andere weekend, tinderen tegen de sterren op … Dat klopt ook, deels. (Als je tenminste even die verrekte pandemie uit de equation haalt.)

Maar co-ouderschap is ook: eindeloze, lege zondagen die zich triest voor je uitstrekken, wakker worden en kinderstemmen missen in huis, in je eentje door het park lopen en stiekem hopen dat je kinderen daar op dat moment toevallig ook zijn en dat je ze zal tegenkomen, een mager, blond jongetje van zes zien in de verte, je hart een hoopvol sprongetje voelen maken en hem vervolgens de hand van zijn mama zien vastnemen. Co-ouderschap is: je kinderen voor de rest van de tijd de helft van de tijd moeten missen. Afwezig zijn bij de helft van hun dagen. Geen theaterstuk kan tegen dat verdriet op.

Ik zou die eerste en tweede alinea perfect kunnen omwisselen van plaats. Dan zou het omdenken heten. In plaats van een pessimist zou ik een optimist zijn. Sommige dagen kan ik dat, maar vandaag is niet zo’n dag. Vandaag is mijn huis leeg en mijn hart weliswaar vol maar ook een beetje gebroken. Co-ouderschap is een soort van liefdesverdriet.

Zootje van zes

Het mooiste jongetje van de wereld staat vrolijk te kletsen met zijn vriendjes in de rij. Hij toont aan de juf dat hij zijn losse melktandjes zelf heeft uitgetrokken. Ze lacht en aait over zijn bol. Hij praat vrolijk verder met zijn klasgenootjes. Hij heeft immers altijd wel iets te vertellen, mijn zootje van zes. ’s Morgens wanneer hij wakker wordt, begint hij eerst te babbelen en opent daarna pas zijn ogen. Hij is altijd vrolijk, mijn bijnalagereschoolkind, met zijn korte broek, zijn eeuwige glimlach en het kleuterboekentasje dat ooit met hem op stap leek te gaan, maar elk jaar een beetje kleiner leek te worden. Er is nooit een reden om niet te lachen. Het leven is licht en leuk. En als je iemand anders ziet huilen, trek je toch gewoon een gekke bek om hen op te beuren? Elke ochtend kijk ik wat langer naar hem. Het zijn de laatste weken. Straks is hij geen kleuter meer. Ik zie aan alles dat hij er klaar voor is. Hij wel. Maar ben ik dat ook?

All the feels …

Soms ben ik bang dat ik apathisch word. Dat niets me nog iets kan schelen. Ik haal mijn schouders op bij dalende of stijgende cijfers, ik haal mijn schouders op bij alweer een persconferentie over alweer een overlegcomité.

Stappenplan

Net als zovelen ben ik al een jaar alleen. Ik werk een jaar thuis. Ik zie zo weinig mensen dat ik totaal doodop en ‘drained’ thuiskom als ik bijvoorbeeld eens met drie andere ouders heb gesproken op de speeltuin. Het lijkt wel alsof ik sociaal onaangepast ben geworden, alsof ik het allemaal niet meer zo goed aankan als vroeger. Het lijkt me ook meer moeite te kosten om dingen te regelen, omdat het niet meer zo vaak hoeft. Ik moet bij wijze van spreken een stappenplan voorbereiden om met mijn kinderen naar de tandarts te gaan, omdat ik een beetje vergeten ben hoe dat nu weer ging, naar buiten gaan. Gelukkig heb ik ook zeeën van tijd om zo’n stappenplan uit te tekenen.  

Mijn huis is dankzij mijn poetsvrouw en mijn zus (die een medaille verdienen) in de meest ordelijke staat van het afgelopen decennium. Tonnen historisch afval hebben we de afgelopen maanden buiten gedragen. Honderden babyspullen terug in de kringloop gebracht. Dat geeft me zo ontzettend veel rust. Ik hoef niet meer in de rommel te leven, met de frustratie dat ik te moe ben om de rommel ooit aangepakt te krijgen. Er is overzicht, er is beweegruimte, er is orde. Heerlijke orde. Ik heb mijn knuffelcontact bijzonder goed gekozen en ben haar eeuwig dankbaar.

Er is ook voor het eerst in een decennium niets ‘groots’ te regelen. Behalve overleven in een pandemie heb ik niets om handen. Voorlopig ben ik klaar met huizen kopen, leningen zoeken, een echtscheiding regelen, een euthanasie regelen, baby’s krijgen. Het is veel geweest de laatste jaren, maar nu is er alleen maar rust. Mijn huis en mijn leven zijn op orde. (Don’t jinx it, Sofie.)

Gewoon een beetje bestaan …

Ik voel me ook minder moe. Ik doe al een tijdje aan intermittent fasting, dus binge-eet niet meer in de zetel ’s avonds, ben bezig met een geen-alcohol-experiment (na een periode van ‘quarantiny gaat naar de glasbak’) en ik ga vaker op tijd slapen, omdat ik beter voel dat ik moe ben, doordat er weinig afleiding is daarbuiten, en ik dus alleen maar mezelf heb om op te letten.  

Ik ben onthecht van het werk doordat ik de collega’s met wie ik niet samenwerk al een jaar bijna niet meer hoor. We hebben te veel werk om elkaar ‘zomaar’ te bellen, maar daardoor kunnen we elkaar ook al een jaar niet meer opjutten met allerlei kleine en grote frustraties. Inhoudelijk doe ik mijn job graag, maar wat ik normaal meeneem naar huis, wat me normaal mijn slaapt kost, is een slechte sfeer, ongelukkige collega’s. Die dingen blijven nu al een jaar op veilige afstand.

Dat alles brengt me in een staat van kalmte en rust, waarvan ik soms bang ben dat het apathie of gelatenheid wordt. Of is het onthecht zijn en is dat net goed? Gewoon een beetje bestaan, zoals Peter De Graef het zo mooi zegt?

Hoe mijn hart van liefde overloopt

Maar soms, wanneer ik me zorgen begin te maken of ik nog wel genoeg vóel, kijk ik naar mijn kinderen. Martha, net 8 jaar geworden, van wie ik me afvraag hoe het toch mogelijk is dat ze zo hard lijkt op het kindje dat ik droomde dat ze zou worden toen ze nog in mijn buik zat, een soort van Hermelien-Matilda-meisje, maar toch gewoon mijn Martha, mijn kleine wijsneus (“Ik ben geen betweter, want betweters dénken alleen maar dat ze het beter weten.”).

Thomas, net 6 jaar geworden, en dus geen kleuter meer, zo groot al, maar tegelijk zo schattig, en zo lief, die de mond vol heeft van allerlei superhelden en me verontwaardigd aankijkt wanneer ik vraag of guardians of the galaxy en avengers niet dezelfde zijn, dan.

Ik kijk naar hoe ze samen spelen, hoe ze overleggen en debatteren, hoe ze samen in hun fantasiewereld kunnen verdwijnen, hoe dol ze op elkaar zijn, hoe veel ze aan elkaar hebben.

En dan lees ik Herman de Coninck, die schrijft

“mijn miniatuurmensje, mijn zelfgemaakt verdrietje”

of

“En allemaal samen hebben we dat zootje van zes.
(Zoontje bedoel ik, maar de schrijffout mag blijven staan.)
Vaak kan ik niet slapen
van het denken eraan.”

Dan springen de tranen in mijn ogen en voel ik hoe mijn hart van liefde overloopt.

Pimpampoentje

Een pimpampoentje klimt langs een grassprietje omhoog, over het puntje, en weer omlaag. Daarna klimt hij over het volgende grassprietje omhoog, over het puntje, en weer omlaag. Zo kruipt het dier dat nochtans vleugels heeft langzaam door onze tuin. Wij liggen er op onze buik naar te kijken. Ik, met twee kleine kinderen tegen me aan. Met onze neuzen tegen het gras volgen we de bewegingen van het pimpampoentje op de voet. Ik geniet van hun kleine lijfjes tegen me aan en van hun enthousiasme over het pimpampoentje, waarvan hun vader straks zal zeggen dat het een lieveheersbeestje is. Terwijl ik daar lig, vraag ik me af waarom het pimpampoentje niet begrijpt dat hij ook tússen de grassprietjes kan lopen. Of waarom hij zijn vleugels niet uitslaat om erover heen te vliegen. Efficiënt is zijn manier van voortbewegen niet. Daar staat een pimpampoentje natuurlijk niet bij stil. Een kind ook niet trouwens. De enige die last heeft van zo’n inefficiënte gedachte die de schoonheid van dat moment verstoort, ben ik. Opgegroeid. Volwassen geworden. De zaken beoordelend op hoe efficiënt ze zijn. Ik. Het maakt me triest dat ik verleerd ben om naar een pimpampoentje te kijken zonder er de wetten van onze samenleving op toe te passen. De wetten waar ik het nota bene totaal niet mee eens ben. Zou mijn dochter van vier trots op me zijn als ze wist hoe haar moeder naar een pimpampoentje keek? Ben ik er trots op? Het pimpampoentje slaat zijn vleugels pas uit wanneer kleine kinderhandjes hem bedreigen. Voor hem zijn ze niet klein natuurlijk, die grijpgrage vingertjes. ‘Pas op, je duwt hem nog plat’, roep ik. Het pimpampoentje loopt zenuwachtig in rondjes op de vinger van mijn dochter en slaat dan toch zijn vleugels uit, probeert weg te vliegen, maar valt in het gras. ‘Waar is het pimpampoentje nu’, vraag ik. Mijn zoon springt op en gaat op zoek. Hij stapt rond met zijn schoenmaat 24. ‘Pas op, Thomasje’. Het zijn de poezeligste peutervoetjes die ik ooit zag, maar niet voor dat pimpampoentje. Een dreigende schaduw doemt boven het pimpampoentje op. Thomas zet een stap opzij. Zijn voetje landt pal naast het pimpampoentje. Razendsnel baant het opgejaagde diertje zich een weg over grassprietjes heen: naar boven, naar beneden. Naar boven. Naar beneden. Ik kijk ernaar. Mijn inefficiënte gedachten ebben weg, terwijl het pimpampoentje zijn weg inefficiënt vervolgt. Ik voel me zen.

Sinterklaas: magie of leugen?

Over Sinterklaas is er de afgelopen dagen heel veel over en weer geschreven en geschreeuwd. Ik wil het niet over zwarte piet hebben, wel over het betere bochtenwerk in mijn ouderschap dat die hele Sinterklaas met zich meebrengt. Ik lieg niet graag tegen mijn kinderen, dat is één ding. De pedagogische visie achter het sinterklaasfeest vind ik bovendien fel achterhaald. ‘Je moet braaf zijn om cadeautjes te zijn van een ouwe bisschop’, is een boodschap die totaaaaal niet strookt met wat ik mijn kinderen wil leren. Ten eerste wil ik hen leren dat ze niet al te braaf moeten zijn. Zelf heb ik het ‘flink zijn’ als kind veel te veel ter harte genomen. Nu ben ik volwassen en wou ik dat ik wat stouter durfde te zijn. Zeker in het huidige politieke klimaat kan je maar beter niet te braaf zijn. Ten tweede wil ik niet dat ze iets doen omdat er cadeautjes tegenover staan. Ten derde ben ik opgegroeid in het bisdom Brugge waar Vangheluwe bisschop was en zie ik geen enkele reden om mijn kinderen aan te leren dat een ouwe bisschop een gezagsfiguur is waar ze rekening mee moeten houden.

Bovendien kom ik in de problemen omdat ik mijn story nog niet straight heb. Mijn dochter is nog maar drie, maar ze stelt verdomd kritische vragen. Hoe klimt Sinterklaas op het dak? Hoe gaat hij terug naar buiten? Hoe gaat hij dan naar het volgende huis? Krijgen alle kindjes cadeautjes? Het is toch zijn verjaardag, waarom krijgen wij dan cadeautjes? Pfoe, ik zou eigenlijk het liefste zeggen: ‘Als je denkt dat er iets niet pluis is aan dat verhaaltje, dan heb je gelijk. Het is allemaal verzonnen. Ga nu maar weer spelen. Je cadeautjes krijg je zo ook wel.’

Tot zover mijn bezwaren tegen de Sint. Tot zover de rationele moeder die nadenkt over opvoeden-hoe-en-wat.

En dan is er mijn dochter die ongerust vraagt of we wel een schoorsteen hebben. Ik neem haar mee naar de overkant van de straat zodat ze de schoorsteen kan zien. Zichtbare opluchting op haar gezicht terwijl ze naar boven wijst: ‘O, ja, we hebben er één, en de buren ook. Iedereen heeft een schoorsteen!’ *Haalt opgelucht adem en gaat goedgemutst naar binnen*

En dan is mijn dochter die glundert wanneer ze Sinterklaas (de échte) op tv hoort zeggen dat er géén stoute kinderen zijn dit jaar. (Ik glunderde vooral wanneer ik naar Ramon keek – hoewel die qua stereotypering ook wel niet helemaal koosjer is –  en lag plat met het ‘Ministerie van Binnenlandse Daken’. Het enige moment op het jaar dat ik kan lachen met onze burgemeester is wanneer zijn tekst door Hugo Matthyssen wordt geschreven.)

En dan is er mijn dochter die een tekening naar Sinterklaas mag sturen en die brief in een brievenbus mag gooien en dan allemaal kritische vragen stelt over wat er vervolgens met die brief gebeurt.
– Hoe weet de postbode dan waar de Sint woont?
– Maar niemand mag toch naar het kasteel van Sinterklaas gaan, waarom mag de postbode dat wel?

En dan is er mijn dochter die zich rot amuseert op de expo van de spiekpietjes. (Al had ik me minder geschaamd om het spiekpietjesboek voor te lezen op de tram als die pietjes alleen maar wat roetvegen hadden gehad.) En dan is er een moeder die tegen haar eigen principes de joker van de spiekpietjes inzet om hulp te krijgen bij het opruimen. (Zo fout, maar hé, die andere moeders doen ook maar wat.)

En dan is er mijn dochter die zich afvraagt hoe dat werkt met die schoen zetten, want ‘Ik moet mijn schoenen morgen toch aandoen om naar school te gaan’.

En dan is er mijn dochter die op haar verlanglijst voor Sinterklaas ook dingetjes van Bumba plakt, want ‘Thomas vindt Bumba leuk’.

En dan is er mijn zoon die ‘Kaasje‘ roept wanneer hij de Sint op tv ziet en meedanst en -huppelt als er een Sinterklaasliedje speelt. En dan is er mijn zoon die van blijdschap danst en in zijn handjes klapt wanneer hij picknickjes en mandarijntjes bij zijn schoentje ziet liggen.

En dan is er timehop die me eraan herinnert hoe leuk we de intrede van de Sint in Berchem vorig jaar vonden. Martha had daar zo van genoten dat ze erna op de grond in slaap viel.

Nee, ik wil mijn kinderen de magie van Sinterklaas niet ontnemen. En mezelf ook niet trouwens. Als ik ervoor moet liegen, dan is dat maar zo. Het is tenslotte een kinderfeest.

 

PS: Stiekem wil ik het toch ook een beetje over zwarte piet hebben. Ik heb namelijk een mening over het pietendebat, en als ik de reacties op Facebook en de krantenpagina’s er even op nasla is er vermoedelijk zo’n 95 procent kans dat u het met mij oneens bent. Mijn mening komt ongeveer hierop neer: als iemand zegt, ik voel me gekwetst, dan kan je maar beter zeggen: ‘o, sorry, dat was niet mijn bedoeling, leg me uit waarom en ik zal proberen je niet meer te kwetsen’, dan beginnen roepen dat het niet waar is en dat die persoon zich niet gekwetst mag voelen.  Ja, ik ben politiek correct. Nee, ik denk niet dat de wereld naar de haaien gaat door mensen die politiek correct zijn. De wereld gaat naar de haaien als we niet meer in staat zijn tot empathie.

Verder kon ik me heel erg vinden in wat Dalilla Hermans, Bie Vancraeynest, Maartje Luif en Thomas Smolders schreven. Ook het essay ‘Requiem voor een versleten Piet’ in Revue Lanoye is bijzonder lezenswaardig. Hij haalde mijn kop uit het zand in de pietendiscussie en zorgde ervoor dat ik mijn kop nooit meer terug in het zand kan steken. Om het met de woorden van Tom Lanoye zelf te zeggen: ‘Kennis is als kanker: zodra ze is verworven, vormt ontkenning geen remedie.’

Het waarommeisje

Ik ging zo’n moeder zijn die nooit ‘Waarom? Daarom.’ zei. Dat was toen ik nog dacht dat kinderen waarom-vragen stelden waarop ik het antwoord weet. Ik zou de antwoorden geven die ik zelf leerde in de lagere school, of zou het opzoeken op Wikipedia. Maar ‘daarom’, dat zouden ze van mij niet horen. ‘Ja, tererre’, om het op zijn West-Vlaams te zeggen. De vragen die mijn dochter stelt, begin daar maar eens aan …

Gesprek met Martha op de fiets:

– Kijk, Martha, D. loopt daar.
– Waarom loopt die daar?
– Ze gaat eerst met de grote zus naar de grote school en dan komt D. naar jouw school.
– Waarom zit haar zus al in de grote school?
– Omdat die ouder is dan jullie.
– Waarom is die ouder dan ons?
– Omdat ze eerder geboren is.
– Waarom is ze eerder geboren?
– Ja, Martha, omdat dat gewoon zo is.
– Waarom is dat gewoon zo?
– Liefje, sommige dingen kan mama niet uitleggen. Die moet je gewoon aanvaarden.
– Wat is ombaarden?
– Aanvaarden.
– Wat is aanvaarden?
– Soms zijn dingen zoals ze zijn. Soms kan je dingen niet begrijpen, of uitleggen, of veranderen en dan moet je ze gewoon aanvaarden.
– Waarom?
(…)

Ook haar juffen zijn soms helemaal uitge-waarom-d. ‘Martha, jij met je moeilijke vragen altijd, de juf is niet zo slim hoor,’ zei de vorige juf. Waarop Martha vroeg: ‘Juf, waarom ben jij niet zo slim?’ De nieuwe juf doopte Martha al op dag 3 van het nieuwe schooljaar het waarommeisje.

Gelukkig stelt ze ook wel eens normale vragen: Waarom eten giraffen blaadjes van de bomen? Waarom hebben die een lange nek én lange poten? Waarom heeft iedereen zijn eigen dingetje om te ‘onderleven’?

Maar haar moeilijkste vragen stelt ze het vaakst: waarom worden mensen soms ziek en gaan ze dan dood? Waarom is dood voor altijd? Waarom kan oma niet meer terugkomen? Dat is de laatste paar weken een thema dat haar erg bezighoudt. Ze begint soms zomaar plots heel hard te huilen. Dan zegt ze: ‘Ik ben boos op jou, omdat oma dood is. Je moet die terugbrengen met een echte toverstok.’ Of: ‘Bomma gaat een berichtje sturen, en dan komt oma terug.’ Ik probeer haar uit te leggen: ‘Liefje, dat kan niet. Was het maar zo simpel …’ En dan vraagt ze weer: ‘Waarom?’.

Zelf geloof ik niet in leven na de dood, in welke vorm ook. Maar ik kan van mijn driejarige niet verwachten dat ze zich tevreden stelt met dat antwoord. Vorige week vertelde ik haar dat oma een sterretje is geworden, en dat ze nu over ons waakt. ‘Nee, ze zít op een sterretje,’ zei ze, en daarna viel ze in slaap. Voorlopig is ze tevreden met dit verhaal.

Brieven aan mama #6 – klein wuvetje en klein ventje

Mama, ik heb je al lang niets meer verteld over het klein wuvetje en het klein ventje. ’t Is pertang nie dat er niets te vertellen valt …

Klein ventje

Thomas eet graag. Zo’n klein en mager ventje (op de onderste curve met zijn gewicht, de gespierde stylo), maar van zodra ik hem in zijn stoel zet, begint hij op tafel te kloppen (bikke bikke bik, hap hap hap …) en aan mijn mouw te trekken en luid te reclameren als ik zijn eten niet snel genoeg naar zijn mondje breng. Twee boterhammen, een kom soep en twee porties spaghetti: één avondmaal. Als het niet snel genoeg komt, dan wordt hij kwaad. Denk: gefronste wenkbrauwen en luid roepen. Stiekem vinden we dat erg grappig om te zien. Als je zo schattig bent, kan je je wenkbrauwen nog zo hard fronsen, niemand neemt je serieus. Ocharme.

Sinds enkele dagen voor hij 10 maand werd, trekt hij zich op tot staan. Eerst aarzelend, maar na drie keren proberen gaat het in één vlotte beweging. Zonder enig gevoel voor gevaar trekt hij zich overal aan op: aan zijn park, maar ook aan dingen met wieltjes of stoelen die kunnen omvallen. Ik moet ‘ogen op mijn gat’ hebben met dat ventje. Ik zing tegenwoordig vaak Willem Vermandere na: ‘klein ventje klein ventje de weireld mag vergoan, bluf gie mo stoan’. Martha zingt het ook al mee. Haar vader heeft niet graag dat ik haar ‘Bevergems’ leer, maar hij zal er toch mee moeten leren leven. Lang zal Thomas overigens niet blijven staan, want hij probeert nu al kleine stapjes te zetten met die poezelige voetjes van hem.

 

Klein wuvetje

Martha is slim. (Ik weet dat ik dat niet mag zeggen, want elke ouder denkt dat van zijn eigen kind en bovendien leg je dan te grote verwachtingen op de schouders van dat kind. Maar het is gewoon zo. Ze is net zo slim als ik dacht dat ze zou zijn toen ze nog maar een garnaaltje in mijn buik was.)

Ze vraagt: “mama, wil jij je mama terug hebben?”
En dan zo hard als alleen een kind dat kan, vermaant ze me: “Dat kan niet é, mama.”

Ze blijft genieten van naar school gaan.
– Martha, kom nu je jas aandoen of je gaat niet naar school.
 Ik wil wel naar school gaan!

Ik vind het indrukwekkend wat die instappertjes allemaal doen op school. Ze leert over de dino’s. Dat vindt ze fascinerend.

– Papa, de dino’s zijn er niet meer hé. Die zijn ‘uitgestormen’. Wat is er nog ‘uitgestormen’? Zijn de draken ook ‘uitgestormen’?
– Nee, draken bestaan niet.
– Maar dino’s bestaan wel. Waarom zijn die ‘uitgestormen’?

En ’s avonds vertelt ze het na tegen mij: “Mama, er kwam een grote steen uit de lucht vallen en toen waren de dino’s uitgestormen”

Ze kent de dagen van de week. Dan vraagt ze bijvoorbeeld: “Bomma, wanneer kom je me nog eens halen? Op de dino van dinsdag?”

Ze kaatst mijn eigen vragen terug: “Mama, wat ‘heef’ jij vandaag op je werk gedaan?” en “Mama, was jij de wollebol van de dag op je werk?”

Martha is stoer. Ze koos zelf haar nieuwe schoenen. Dagen op voorhand zei ze: “Ik wil blauwe met twee plakkers”. Ik liet haar botjes passen, van die schattige bruine botjes met bloemetjes. Maar ze hield voet bij stuk (pun not intended) en ze koos blauwe met twee plakkers. Elegant is het niet, maar blij dat ze is met haar nieuwe schoenen. Wanneer ik haar in een mooi kleedje naar school probeer te sturen, zegt ze: “ik wil een broek en gewone sokken aandoen”. Maar evengoed loopt de ze de hele dag door het huis met haar prinsessenkroontje. “Jij bent Elsa, mama, en ik ben Anna.” (Volgens mij is zij Elsa, the cold never bothered her anyway …)

Martha is ook erg lief. Ik geef haar het laatste eitje. Ze kijkt bezorgd en vraagt: “Is er dan nog een eitje vrij voor papa?” Tegen haar bomma vertelt ze dat ze een lieve mama heeft. Tegen mij: “Mama, ik zie jou heel graag.”

Het mag gezegd, mama: ik ben trots op mijn kindjes. Ze zijn het beste wat me overkomen is. Elke dag doet het me verdriet dat je dit allemaal niet meer kan meemaken.

“What would you think of me now?
So lucky, so strong, so proud
I never said thank you for that
Now I’ll never have a chance”
(Jimmy Eat World – Hear You Me)

Brieven aan mama #3

Bang, banger, bangst

Mama, ik ben bang. Ik probeer om het niet te zijn, maar ben het toch. Het is al een tijdje dat ik altijd wel voor iets bang ben: wiegendood, CO-vergiftiging, brand. Angsten die worden ingegeven door vermoeidheid en emoties. Angsten die altijd weer wegebben tegen de ochtend. Maar plots zijn er reële angsten voor de wereld daarbuiten. Plots is er angst die niet minder wordt ’s ochtends, integendeel. Die boze wereld waartegen ik mijn kindjes niet kan beschermen komt nu heel dichtbij. Jij stond vroeger altijd klaar met geruststellende woorden. Ik vraag me af wat je hiervan zou zeggen. Of je het nu ook zo gemakkelijk zou hebben om mijn angsten weg te wimpelen.

Niettemin heb ik deze week bijna elke dag de trein genomen. Het was met een klein hartje, dat geef ik toe. Maar er zal nog veel moeten gebeuren voor ik me veiliger voel in een auto dan in een trein. Ik merk ook dat het geleidelijk aan minder wordt, mijn angst. Ook om me heen zie ik mensen stilaan weer uit hun mentale schuilkelders kruipen. Alleen vraag ik me af hoe we de wereld zullen aantreffen wanneer we ontwaken uit deze periode van verlaagde waakzaamheid. Want onze politici zullen geen kans onbenut laten om van onze tijdelijke goodwill gebruik te maken voor veranderingen die we misschien helemaal niet willen.

Thomas kruipt

“Pas toen ik Mattias kreeg, wist ik wat dat was: een kind dat speelt”, dat zei je altijd. Sofietje had nooit enige interesse getoond om te spelen. Ik gooide al mijn speelgoed uit mijn park en stak dan mijn armpjes uit om gepakt te worden. Gelukkig kan Martha het wel, spelen. Maar Thomas, dat is toch nog een ander niveau. Dat klein ventje is zo eager om te spelen dat hij enkele weken geleden – nog geen 8 maanden oud – is beginnen kruipen. Voorlopig laat het zich eerder omschrijven als sluipen. Of zwemmen op de grond. Recht vooruit naar het speeltje dat hij van naderbij wil bestuderen. Prachtig om te zien.

Een kruipend kind, dat is nieuw voor mij. Martha schoof namelijk op haar gat. Ik besef plots dat jij dat misschien niet meer bewust hebt meegemaakt, de gatschuivende Martha die alle vloeren dweilde. Uren heeft ze door de Zuienkerkse living geschoven, maar dat was natuurlijk toen jij in het ziekenhuis lag. Vreemd, de gewaarwording dat het moment dichterbij komt waarop er geen vergelijking meer mogelijk is met wat jij hebt meegemaakt. Nog enkele maanden en het is zover.

Martha babbeluutje

Ik vergelijk en projecteer veel. Zo merk ik bijvoorbeeld dat ik veel minder tegen Thomas praat dan ik tegen Martha deed toen ze een baby was. Ik was de hele dag aan het zingen en vertellen en zeveren tegen dat kind. Liedjes zingen in bad. Monologen voeren terwijl ik haar patatjes gaf. Maar Thomas en ik, wij kunnen zo genieten van samen stil te zijn. Ik geef hem zijn eten zonder een woord te zeggen. Het is daarom niet minder liefdevol dat ik hem eten geef. Maar erg goed voor zijn taalontwikkeling is het toch niet. Ben ik uitgepraat? Moet ik al te veel babbelen tegen zijn zus? Ik weet het niet. Dan vraag ik me af of het bij jou ook zo was, en of het misschien daarom komt dat ik zoveel babbel en Mattias zo weinig. Of zou het gewoon de aard van het beestje zijn?

Dat doet me denken aan deze conversatie die ik met Martha had. We deden aan peer tutoring: Martha leert Thomas dierengeluiden.

Wat doet een hondje
– Woef woef
Wat doet een poes?
– Miauw
En Martha?
– Praten
Veel praten. En mama?
– Ook veel praten.
En papa?
– Ook veel praten.
En bomma?
– Ook veel praten.
En peter Mattias?
– Niet praten.

Ze is zo opmerkzaam, dat kind van mij.

Deze week kwam papa voor het eerst op bezoek sinds jij er niet meer bent. Hij had het fietsrek meegebracht om onze oude fietsen mee te nemen naar huis.
Op een gegeven moment zegt hij: “allez, ik ben dan eens naar huis met de fietsen”
Martha kijkt naar hem en vraagt: “Waar gaat je auto blijven?”

Elke dag hebben we gesprekjes die me grote ogen doen trekken.

Gisteren lag ze weer zichzelf ‘voor te lezen’ in bed.
– Wie staat daar aan de deur? Het is kastanje. Wat heeft hij meebracht voor de verjaardag van Mannetje Koek? Een kikkerparaplu. Misschien houdt Mannetje Koek niet van de regen. Enzovoort.

Plots vertelt ze uit het niets tegen haar papa dat mama de kom soep heeft laten vallen en dat die kapot was. Dat klopt, maar is wel vijf weken geleden gebeurd.

Ze zegt hardop: “ik moet pipi doen.”
En dan veel stiller, tegen zichzelf: “nee, ik moet geen pipi doen, ik heb niets gezegd.”

Ze slaat bij het op en neer springen op bed haar hoofd tegen de kast en zegt: “dat komt ervan.”

Ik ben zo’n trotse mama dat ik er zelf misselijk van zou kunnen worden!

Matilda

Brieven aan mama #2 – De allereerste schooldag

Bij het ontwaken

Gisterenavond heb ik een peuter in bed gelegd. Vanmorgen werd ze wakker als een kleuter. Mijn kleine meisje is groot geworden. Vandaag is ze voor het eerst naar school gegaan. Eén van de eerste dingen waar ik aan moest denken vanmorgen, is aan het bericht dat ik ongetwijfeld van jou zou hebben gekregen vandaag. Een bericht vol superlatieven en uitroeptekens, stel ik me voor. Ik dacht aan je trotse stem en aan hoe je me zou geruststellen: ‘traantjes zijn normaal de eerste dag’, ‘ze is er aan toe’, … Ik dacht er ook aan dat ik nu niet kan vragen hoe jij mijn allereerste schooldag hebt ervaren.

In de kleuterklas

Het was met een klein hartje vandaag, dat ze binnenliep in de klas. ‘Mama moet bij mij blijven’. ‘Mama moet mee komen spelen’. Ik zei dat dat niet ging, en verlegen maar zonder traantjes ging ze toch mee met de zorgjuf. Ze begon te spelen, maar keek nu en dan achterom om te zien of ik er nog was. Ik weet dat de regel is dat je dan als mama gewoon moet verdwijnen. Maar ik kan dat niet, de grote verdwijntruc. Dus maakte ik de fout van alle mama’s en ging ik haar zeggen dat ik nu naar huis ging. En toen waren ze daar, de dikke tranen: ‘Ik wil mee naar huis!’. Toen heb ik van mijn eigen kleine hartje toch een heel klein steentje moeten maken. Ik heb haar huilend achtergelaten. Maar ik heb er zoveel vertrouwen in dat het wel goedkomt, Martha en de school.

Ze is zo leergierig. Ik probeer zo goed mogelijk op haar eindeloze ‘waarom’-vragen te antwoorden, maar ik kom altijd op een punt dat ik het antwoord gewoon niet weet. Daar neemt ze dan geen vrede mee. Vroeger dacht ik altijd dat jij alles wist. Maar Martha maak je niets wijs. Misschien moet ik net als zij van krommenaas beginnen gebaren en gewoon antwoorden: ‘weet da nie’, wanneer ik geen goesting heb in een examen. Want dat doet ze dus, ‘weet da nie’ antwoorden op vragen waarvan we zeker weten dat ze het antwoord wel weet. Rebels of lui, ook bij haar vader is het nog steeds niet duidelijk welke van de twee het nu precies is.

Het andere 9 november

Vandaag is het natuurlijk ook exact een jaar geleden dat je na negen maanden intensief revalideren terug naar huis kwam. Ik herinner me nog de klop die je kreeg toen die jonge arts zei dat 3 uren logopedie per week nu wel voldoende zou zijn, ‘want we verwachten geen grote verbetering op dat vlak’. Dat was de eerste keer dat iemand ons dat letterlijk zei. Hij had zijn mond voorbijgepraat, zo leek het wel. Dat heeft je een serieuze klop gegeven en optimisme was sinds dat moment niet meer aan de orde. We gaan nooit weten of je besluit op dat moment al vast stond, maar veel uitweg zal je in elk geval niet meer gezien hebben.

Avondrush, next level

Toen ik haar ging halen stipt om 15u30 (hoe doen mensen dat in godsnaam?), liep ze naar me toe: ‘mamaaaaaaaa!‘. ‘Ik vond het leuk’ en ‘ik wil nog eens naar de klas’ waren de eerste reacties. ’s Avonds in haar bedje ging het echter naar ‘ik wil liever thuis blijven’. Ik heb een vermoeden dat het morgenochtend eerder naar het laatste zal doorslaan.

Maar ook voor mij was het spannend. Avondrush, next level. Want nu eet Martha ’s middags boterhammen en kan ik me er ’s avonds niet meer vanaf maken met ‘e stuutje mè koas’. Enter: het weekmenu. Je zou zo trots op me geweest zijn, had je dit nog mogen meemaken. Je oudste dochter, voldoende structuur om (te proberen) met een weekmenu te werken. Kijk, zelfs bijna op zijn Julies aangepakt. (Bijna, want de enige echte Julie zou lijntjes trekken en met kleuren werken en netter schrijven natuurlijk.)

weekmenu

Loslaten is levenslang leren. Een blogpost met een droomsequentie …

Droom

We staan aan de rand van een groot zwembad. Er is een feest. In de ene helft is een watervoetbalmatch bezig. De Echtgenoot is ernaar aan het kijken maar vooral aan het kletsen, lachen en drinken met vrienden. Ik sta aan de andere (lege) helft van het zwembad naar M. te kijken die in het water aan het spelen is. Een fractie van een seconde kijk ik naar de Echtgenoot en dan terug naar het zwembad. M. is verdwenen. Een meisje roept: M., M. is weg! We zien haar naar de bodem zakken. Wel zes mensen springen in het water. Ik spring ook, althans dat denk ik, maar als ik mijn ogen opendoe blijkt dat ik nog altijd geblokkeerd langs de kant sta. Ik sta te roepen en te huilen, ik denk dat ze al dood is. M. wordt uit het water gehaald. Ze leeft nog. Ik voel me de slechtste moeder ter wereld. Mensen kijken me boos aan en zeggen me: wat een idee ook, dat kind kan toch nog niet zwemmen. Alsof mijn schuldgevoel nog niet groot genoeg is. De Echtgenoot verwijt zichzelf niets. Andere mensen verwijten de Echtgenoot niets.

Ik word wakker. Oef, het was maar een droom. Maar wel een droom die me griezelig veel vertelt over de verpletterende verantwoordelijkheid die ik mezelf aanpraat als het mijn kinderen aangaat.

Het zevenkoppige monster genaamd schuldgevoel

‘Ge zijt zo katholiek soms’ of ‘ge zijt zo West-Vlaams soms’, zegt de Echtgenoot vaak. Ik denk dan: ‘Nee, ik ben gewoon een Moeder’. Want wat hij bedoelt is: ‘gij met uw schuldgevoel altijd’. Het is een zevenkoppig monster. Het zit in mijn hoofd en ik kan het niet bedwingen.

Ik voel me: Constant. Schuldig. De hele tijd. Het houdt niet op.
Ik voel me schuldig tegenover de kinderen omdat ze niet genoeg bij mij zijn.
Ik voel me schuldig tegenover de kinderen omdat ik hen niet genoeg aandacht geef als ze wel bij mij zijn.
Ik voel me schuldig tegenover het ene kind wanneer ik het andere aandacht geef, en je hoort me al komen, ook omgekeerd.
Ik voel me schuldig tegenover Kind 1 wanneer ze Kind 2 bij ons in bed ziet liggen.
Ik voel me schuldig tegenover Kind 2 wanneer ik ’s avonds zoveel werk heb aan zijn zus dat hij zichzelf maar wat moet bezighouden.
Ik voel me schuldig wanneer ik mijn kinderen in de crèche afzet waar er te veel kinderen voor te weinig personeel zijn.
Ik voel me schuldig wanneer ik Kind 1 brood geef van een dag oud. Of wanneer ik haar weer maar eens fish sticks geef, omdat ze dan tenminste íets eet.

Zo kan ik nog wel even doorgaan, maar you catch my drift.

Verpletterend verantwoordelijkheidsgevoel

Ik voel me voortdurend schuldig, omdat ik me ook zo vreselijk verantwoordelijk voor hen voel. Ik voel me eindverantwoordelijke voor hun fysieke, mentale, intellectuele en emotionele ontwikkeling.

Ik ben geen perfectionist, nooit geweest. Behalve als moeder. Voor mijn kinderen is perfect nog niet goed genoeg. Ik stel mezelf constant in vraag. Ik vraag me voortdurend af of ik het wel goed genoeg doe. Dit zijn maar enkele vragen waar ik elke dag tegenaan loop.

Hoe leer ik hen zelfvertrouwen zonder dat ze denken dat ze al slim zijn en dat de rest vanzelf komt?
Hoe leer ik hen voorzichtig zijn zonder angstig te worden?
Hoe leer ik hen vertrouwen te hebben in de mensen zonder naïef te zijn?
Hoe leer ik hen behulpzaam te zijn zonder dat ze over zich heen laten lopen?
Hoe leer ik hen dat mama onvoorwaardelijk van hen houdt en er altijd zal zijn, zonder dat ik mezelf verlies, alleen nog mama ben en niet meer Sofie?

Ik moet leren loslaten

Ik denk dat dat allemaal op mijn schouders rust. Maar dat doet het niet.

Ik moet leren dat ik maar één van de invloeden op hun leven ben.
Ik moet leren dat hun emotionele ontwikkeling niet staat of valt met één woord dat ik zeg of een gebaar dat ik stel.
Ik moet leren dat hun zelfvertrouwen niet afhangt van mijn reactie op die ene tekening of uitspraak.
Ik moet leren dat ze niet elk moment van de dag blij moeten zijn om gelukkige mensen te worden.

Ik moet de lat voor mezelf niet hoger leggen dan voor anderen.
Ik moet leren dat ik ook een goede moeder kan zijn zonder perfect te zijn.
Ik moet leren dat goed genoeg echt goed genoeg is.

Ik moet leren loslaten.

Ik. Moet. Leren. Loslaten.

It takes a village to raise a child. Ik moet niet dat hele dorp willen zijn.