Soms ben ik bang dat ik apathisch word. Dat niets me nog iets kan schelen. Ik haal mijn schouders op bij dalende of stijgende cijfers, ik haal mijn schouders op bij alweer een persconferentie over alweer een overlegcomité.
Stappenplan
Net als zovelen ben ik al een jaar alleen. Ik werk een jaar thuis. Ik zie zo weinig mensen dat ik totaal doodop en ‘drained’ thuiskom als ik bijvoorbeeld eens met drie andere ouders heb gesproken op de speeltuin. Het lijkt wel alsof ik sociaal onaangepast ben geworden, alsof ik het allemaal niet meer zo goed aankan als vroeger. Het lijkt me ook meer moeite te kosten om dingen te regelen, omdat het niet meer zo vaak hoeft. Ik moet bij wijze van spreken een stappenplan voorbereiden om met mijn kinderen naar de tandarts te gaan, omdat ik een beetje vergeten ben hoe dat nu weer ging, naar buiten gaan. Gelukkig heb ik ook zeeën van tijd om zo’n stappenplan uit te tekenen.
Mijn huis is dankzij mijn poetsvrouw en mijn zus (die een medaille verdienen) in de meest ordelijke staat van het afgelopen decennium. Tonnen historisch afval hebben we de afgelopen maanden buiten gedragen. Honderden babyspullen terug in de kringloop gebracht. Dat geeft me zo ontzettend veel rust. Ik hoef niet meer in de rommel te leven, met de frustratie dat ik te moe ben om de rommel ooit aangepakt te krijgen. Er is overzicht, er is beweegruimte, er is orde. Heerlijke orde. Ik heb mijn knuffelcontact bijzonder goed gekozen en ben haar eeuwig dankbaar.
Er is ook voor het eerst in een decennium niets ‘groots’ te regelen. Behalve overleven in een pandemie heb ik niets om handen. Voorlopig ben ik klaar met huizen kopen, leningen zoeken, een echtscheiding regelen, een euthanasie regelen, baby’s krijgen. Het is veel geweest de laatste jaren, maar nu is er alleen maar rust. Mijn huis en mijn leven zijn op orde. (Don’t jinx it, Sofie.)
Gewoon een beetje bestaan …
Ik voel me ook minder moe. Ik doe al een tijdje aan intermittent fasting, dus binge-eet niet meer in de zetel ’s avonds, ben bezig met een geen-alcohol-experiment (na een periode van ‘quarantiny gaat naar de glasbak’) en ik ga vaker op tijd slapen, omdat ik beter voel dat ik moe ben, doordat er weinig afleiding is daarbuiten, en ik dus alleen maar mezelf heb om op te letten.
Ik ben onthecht van het werk doordat ik de collega’s met wie ik niet samenwerk al een jaar bijna niet meer hoor. We hebben te veel werk om elkaar ‘zomaar’ te bellen, maar daardoor kunnen we elkaar ook al een jaar niet meer opjutten met allerlei kleine en grote frustraties. Inhoudelijk doe ik mijn job graag, maar wat ik normaal meeneem naar huis, wat me normaal mijn slaapt kost, is een slechte sfeer, ongelukkige collega’s. Die dingen blijven nu al een jaar op veilige afstand.
Dat alles brengt me in een staat van kalmte en rust, waarvan ik soms bang ben dat het apathie of gelatenheid wordt. Of is het onthecht zijn en is dat net goed? Gewoon een beetje bestaan, zoals Peter De Graef het zo mooi zegt?
Hoe mijn hart van liefde overloopt
Maar soms, wanneer ik me zorgen begin te maken of ik nog wel genoeg vóel, kijk ik naar mijn kinderen. Martha, net 8 jaar geworden, van wie ik me afvraag hoe het toch mogelijk is dat ze zo hard lijkt op het kindje dat ik droomde dat ze zou worden toen ze nog in mijn buik zat, een soort van Hermelien-Matilda-meisje, maar toch gewoon mijn Martha, mijn kleine wijsneus (“Ik ben geen betweter, want betweters dénken alleen maar dat ze het beter weten.”).
Thomas, net 6 jaar geworden, en dus geen kleuter meer, zo groot al, maar tegelijk zo schattig, en zo lief, die de mond vol heeft van allerlei superhelden en me verontwaardigd aankijkt wanneer ik vraag of guardians of the galaxy en avengers niet dezelfde zijn, dan.
Ik kijk naar hoe ze samen spelen, hoe ze overleggen en debatteren, hoe ze samen in hun fantasiewereld kunnen verdwijnen, hoe dol ze op elkaar zijn, hoe veel ze aan elkaar hebben.
En dan lees ik Herman de Coninck, die schrijft
“mijn miniatuurmensje, mijn zelfgemaakt verdrietje”
of
“En allemaal samen hebben we dat zootje van zes.
(Zoontje bedoel ik, maar de schrijffout mag blijven staan.)
Vaak kan ik niet slapen
van het denken eraan.”
Dan springen de tranen in mijn ogen en voel ik hoe mijn hart van liefde overloopt.