Categorie archief: mijn mama

Ik ben tenminste geen ezel

Praat je soms met je moeder, vraagt ze.
Soms, zeg ik, maar altijd per ongeluk.

Vorige week wandelde ik naar de broodautomaat. Op de heenweg stapte ik middenin een diepe regenplas en kletste het water vol in mijn schoen. Aaargh, riep ik, en ik vervolgde mijn weg met één natte en één droge voet. Toen ik tien minuten later, diep in gedachten verzonken en met een brood voor morgenvroeg in mijn handen, weer aan dat plein passeerde, zette ik mijn andere, nog droge voet middenin in exact diezelfde plas. Aaargh, riep ik, en toen zei ik hardop: “maar ik ben tenminste geen ezel hé, mama”, waarop ik angstig om me heen keek of er niemand in de buurt was die gehoord kon hebben dat ik tegen mezelf sprak. Er was geen levende ziel te bekennen op het donkere, natte plein; alleen ik, met twee natte voeten en een brede grijns.

13 september

63 zou ze geworden zijn vandaag. Ik kan me er zelfs niets bij voorstellen, een moeder van in de 60.

Ze is al langer dood dan ze ziek is geweest en stilaan herinner ik me haar weer als wie ze eerst was. De goede dingen en de slechte, want ze was niet perfect, mijn moeder. Ze was maar een mens, met al haar onvolkomenheden, net als ik maar een mens ben die fouten maakt. En hoe moeilijk dat blijft, aanvaarden van onszelf dat we fouten maken, maar zeker aanvaarden van een moeder dat ze fouten maakt. Soms ben ik zelfs boos op haar, en voel ik me daar schuldig over, want mag je op iemand die dood is wel boos zijn? Maar vaker voel ik me ontzettend alleen zonder haar.

Ik wil haar vertellen over hoe Martha het stelt in het eerste leerjaar, en weet dat ze zou zeggen dat Martha een klein Sofietje is. Ik wil dat ze kijkt naar hoe ik de dingen aanpak en dat ze zegt dat ik goed bezig ben. Ik wil haar vertellen over hoe hard ik moet lachen met Thomas, wanneer ik zeg dat ik een kindje wil dat luistert en hij kurkdroog repliceert: “Martha luistert toch naar jou.”

Sinds ze dood is, heb ik dit beeld in mijn hoofd van moederen zonder moeder: ik sta helemaal alleen op een hoge berg, met een ravijn achter me, en een ijskoude wind in mijn rug. Er is niemand die mijn rug beschermt tegen die wind, en als ik achterover val, dan is er niemand om me tegen te houden. Ik ben verplicht om in mijn eentje te blijven staan op die berg.

En dat lukt, o ja, dat lukt. Maar het is soms verdomd eenzaam op die berg.

Gelukkige verjaardag, mama. Ze hebben er dit jaar speciaal voor jou een vrijdag de dertiende van gemaakt. (Edit: en Programmeursdag blijkbaar!)

Mama op haar laatste ‘gezonde’ verjaardag, met babymartha en een gebroken voet waarvan we toen nog niet wisten dat hij het einde inluidde

* Ik las deze week Moeder af van Fen Verstappen. Ik werd 131 blz. lang 5 jaar terug in de tijd gekatapulteerd. Het boekje kwam binnen, want zo was het echt. Alle verdriet, alle vertwijfeling, alle wreedheid van je moeder half verliezen. Wat heeft Fen Verstappen het mooi opgeschreven. Ontzettend mooi boekje, ontzettend herkenbaar, vol prachtige zinnen die snijden als messen.

Zondermoederdag

DSCN0068

Ik denk aan mijn broer die niets te vieren heeft vandaag. Geen moeder meer om bloemen voor te kopen.
Ik denk aan mijn zus die bulkt van moederschap. Een peuter op de arm, een bijna volgroeide baby in de buik, een (mee)moeder naast haar. Toch zal deze Moederdag voor haar over iets anders gaan.
Ik denk aan vriendinnen en collega’s die al jaren Zondermoederdag moeten ‘vieren’ in mei. Vriendinnen die moeder zijn of worden en dat doen zonder moeder aan hun zijde.
Ik denk aan het bloemetje dat Martha maakte op school. Ik heb het naast het prentje van mama gezet. Daar staat het perfect.

Ik denk aan mijn moeder die de helft van haar leven een moeder heeft gehad en de andere helft van haar leven een moeder is geweest. Geen overlap. Ze was net zwanger van mij toen haar moeder stierf.

Ik denk aan één van mijn eerste herinneringen aan mijn moeder. Na de eerste kleuterklas was de gemeenteschool in ons dorp plots gemengd geworden. Alle vriendinnetjes die voorheen in de ‘nonnenschool’ zaten, waren er op 1 september niet meer. Die avond huilde ik in bed om mijn vriendinnetjes. Ik lag in de kamer die ik toen nog deelde met mijn zus. Er lag rode tapis plein, de muren waren donkerblauw en aan één muur hing behangpapier met palmbomen. Het was er altijd donker. Op mijn bed lag het dekbed van de troetelbeertjes. En ik huilde om mijn vriendinnetjes.

De volgende ochtend hoorde ik mijn moeder kordaat aankondigen: ‘kgoan tegen de nunnen goan zeggen da Sofie nie mi were komt‘. Ik zat in de living bij het grote raam en zag haar vertrekken. Daar zat ik nog toen ze terugkwam en me vertelde dat ik nu weer bij Meggie en Sophie in de klas zat.

Ik herinner me hoe gesteund en begrepen ik me voelde. Ik keek op naar mijn moeder, dat ze zoiets kon, en zo snel. Ik was een kleuter en er werd naar me geluisterd. Ik kreeg niet altijd mijn goesting, maar als het belangrijk was wel.

Ik wil dat mijn kinderen ook zo’n moeder hebben. Ik wil dat ze naar me kijken zoals ik toen deed, die eerste keer dat ik voelde hoe mijn moeder voor me opkwam, hoe ze aan mijn kant stond.

Een moeder is iemand die lief is en naar je luistert. Een moeder is iemand die de wereld voor je verandert als dat nodig is.

Koester alle moeders. Ze zijn het waard.

 

 

 

(O ironie. Ik schreef deze herinnering op. Letterlijk een uur later vernam ik dat 5 van de 20 kindjes in Martha’s klas volgend jaar van school veranderen. Life has a funny way of sneaking up on you ….)

Brieven aan mama #7 – Negen maanden zonder jou

Lieve mama,

Ik schreef je al een tijdje niet meer. Er is met andere woorden niet veel veranderd. Ook toen je leefde, belde ik bijlange niet vaak genoeg. Ik had wel dingen te vertellen, maar ’s avonds was ik druk of moe en vergat ik je. Zo gaat het met moeders: als ze dood zijn, wou je dat je vaker had gebeld. Maar hoe vaak gebeurde het niet dat we overdag, allebei vanop het werk, naar elkaar zaten te mailen.

Onze voorlaatste mailconversatie ging zo:

Sorry dat ik weer niet gebeld heb deze week. Maar ja, jij hebt ook niet gebeld hé, dus misschien vind je het niet eens zo erg 🙂
Eigenlijk wel. Ik bel niet zelf omdat ik jullie niet te veel wil storen. Maar misschien moet ik dat toch maar beginnen doen, anders hoor ik je toch niet. Tja, wat zeggen ze ook alweer van uit het oog….  🙁

Negen maanden is het nu. Negen maanden sinds je stierf. We zitten nog steeds pal in het eerste jaar vol eerste keren. Voor sommige dingen is het nog steeds véél te vroeg. Andere lukken al iets beter.

Ik ben iemand wiens moeder dood is

“Yesterday, while I was brushing my teeth, I raised my face to the mirror and unexpectedly saw myself. And I thought: I am becoming someone whose mother is dead.
Then a cool sadness flooded me. It was true. I was getting used to her being dead. My mother was gone. And I: letting her go.”

(The long goodbye – Meghan O’Rourke)

Ik markeerde dit toen ik het boek enkele geleden maanden las. Ik was daar nog niet, maar vond het idee interessant. Sindsdien heb ik er vaak aan moeten denken.

Ik was in gesprek met een oude kennis van M.. Het ging erover dat ze tegenover haar moeder woonde en dat gemakkelijk vond. Toen vroeg ze waar mijn ouders woonden. Ik heb die vraag al tig keren gekregen sinds ik in Antwerpen woon, en dat is nu toch ook al bijna 9 jaar. Maar dit was de eerste keer dat ik het antwoord ‘in West-Vlaanderen, in een dorpje bij Brugge’ op automatische piloot uitsprak, terwijl ik dacht: ‘Daar woont mijn vader, niet mijn ouders. Mijn moeder is dood. Ik mis haar verschrikkelijk.’ Eigenlijk wil ik op zo’n moment liefst van al uitspreken dat je dood bent. Maar ik wil die gesprekspartner die ik vijf minuten daarvoor heb ontmoet niet belasten met mijn zwaar gemoed. Dus laat ik het hangen: mijn ouders wonen in Brugge.

En dan besef ik: ik ben iemand aan het worden wiens moeder dood is.

Paasmaandag

Maar op andere momenten is het verdriet net zo hard als op de eerste dag. Op de eerste Paasmaandag zonder jou zag ik je overal. Ik zag je lopen tussen de paaslelies van Magda. Ik zag je broodjes smeren in de keuken (waar ik bewust probeerde weg te blijven, omdat we vroeger altijd samen broodjes smeerden op Paasmaandag. Dat was traditie). Ik zag je toen ik mijn tantes vertederd tegen hun kleinkinderen zag praten, en er geen oma was die dat tegen mijn kinderen deed. Ik zag je tussen je broers zitten op het terras in de eerste lentezon, luid lachend en met volle teugen genietend van je familie. Je was altijd in je nopjes, daar op Paasmaandag, tussen je broers en zus. Je genoot er zo van.

Op zo’n momenten ben ik iemand die nog maar net haar moeder heeft moeten afgeven en heel hard probeert om dat een plaats te geven, maar dat niet kan, omdat het verdriet te groot en te echt is. Op zo’n momenten doet mijn hart pijn, letterlijk. Op zo’n momenten kan ik niet geloven, niet aanvaarden, dat je er echt niet meer bij bent, en dat wij dat nu voor altijd zonder jou moeten doen, daar op Paasmaandag. Dat er nu nooit meer iemand op ons het meeste trots zal zijn. Dat nu nooit meer iemand mijn kinderen de schoonste van alle kleinkinderen zal vinden. Dat er nu nooit meer iemand is om naast te gaan zitten wanneer de drukte van al die familie me even te veel wordt en ik gewoon even rustig bij mijn mama wil gaan zitten. Dat je nu nooit meer zal stralen tussen je familie en je paaslelies en je kinderen en kleinkinderen. Dat dat voor altijd weg is.

Jonge snaak

Op andere momenten voel ik je aanwezigheid, maar is de pijn veel minder. Met Pasen zijn we op weekend geweest, al je kindjes samen. Mama, je zou er zo van genoten hebben om Martha en Lore samen te zien spelen en lachen. Twee handen op één buik, die nichtjes. Ongelooflijk hoe dol ze op elkaar zijn. Ik weet dat we dan allemaal zo hard aan je denken, dat het is alsof je er tóch gewoon bij bent. Soms hoor ik mezelf iets zeggen, en klinkt mijn stem als de jouwe. Vannacht had Thomas 39,5°. Ik gaf hem een suppo en een fles en hoorde mezelf zeggen: “Kom hier, jonge snaak”. Dat zijn niet mijn woorden. Ik zou zoiets nooit zeggen. Wanneer ik Martha’s haartjes streel, is het alsof ik jou ben, die mijn haartjes streelt. Ik kan me nog zo levendig voorstellen dat ik bij jou in de zetel lig te knuffelen, dat het soms lijkt alsof je helemaal niet weg bent.

Moederdag

Straks is het Moederdag, mama. De eerste zonder jou. Ik krijg het nu al moeilijk. Overal waar ik kijk, schreeuwen ze het naar mijn kop: Moederdag. Uw moeder is dood. Moederdag. Uw moeder is dood. Het belooft opnieuw een moeilijk moment te worden. Ik ben zelf wel mama, maar mijn kinderen zijn te klein om me in de watten te leggen, en M. zegt steevast dat ik zijn moeder niet ben (al is Moederdag de enige dag van het jaar waarop hij daarvan overtuigd is.)

Daarna wordt het Pinksteren, de dag dat je beslissing definitief werd. De komende maanden zitten vol trieste verjaardagen. Intussen gaan we verder met het leven, en eigenlijk lukt het best. Soms staan we stil, en soms razen we door, en jij bent er altijd bij. Ik mis je mama, ik mis je elke dag. Ik wou dat je me kon zien, dat je trots op me kon zijn. En dat je trots zou zijn, dat weet ik zeker.

De nachtmerrie van Marie Kondo

In het aprilnummer van het Femma Magazine stond een kalender om op een maand tijd je huis schoon te maken. Ik dacht meteen: niets voor mij. Want de buurman zijn hond weet dat ik niet bepaald Prinses Netjes ben.

Femma maakt schoon

Prinses Netjes

Ik heb die titel ooit wel gekregen, in het derde leerjaar. Dat kwam zo. Elke week werd een ‘Prins of Prinses iets’ gekozen. Prinses Rekenen, Prinses Taal, ik was ze allemaal al geweest. Alleen Prinses Netjes ontbrak nog op mijn lijstje van veroveringen. Ik heb dan maar een keer grondig mijn bank opgeruimd. Voilà, een volle bingokaart. Ik geef toe: ik was het ‘keppekiendje’ van de juf. Mijn zus moet altijd lachen om dit verhaal, al is het een beetje groen. Want zij is echt een Prinses Netjes – de Marie Kondo van West-Vlaanderen – en ze weet hoe onverdiend ik die titel kreeg.

Dat heeft ze (mijn zus) overigens van mijn moeder, haar orde en netheid. Ze was ordelijk op het maniakale af. Mijn moeder zag me doodgraag, maar er was minstens één iets van mij dat ze niet kon verdragen: mijn onvermogen om ordelijk te zijn. Het was zo evident voor haar.
– “Je neemt iets uit de kast, en wanneer je er klaar mee bent, leg je het terug.”
– “Als je iets van onderaan nodig heb, trek je het er niet onderuit. Je heft het pakje op, neemt het onderste stuk, en legt het pakje terug.”
Dat ze dat zo letterlijk aan mij moest uitleggen, zegt al genoeg zeker?

Ik kan nog steeds het misprijzen in haar stem horen wanneer ze commentaar gaf op de uitpuilende wasmanden in mijn living. Ik zie nog haar afkeurende blik die keer dat ik mijn kast opendeed en er een pak koffie op mijn kop viel. De enige opgeruimde bakken in mijn kelder zijn de bakken die zij heeft opgeruimd. Ik durf ze niet meer aan te raken.

Maar ik dwaal af …

De nachtmerrie van Marie Kondo

Al dat geminimaliseer in blogland (hier en hier en overal) inspireert me. Als je zo rommelig bent als ik, kan je immers maar beter zo weinig mogelijk rommel in huis hebben. Ik heb zeker drie volledige pakken schroevendraaiers, maar ik leg ze nooit hun plaats terug. Wanneer ik een schroevendraaier nodig heb, ga ik in de kelder kijken, om vervolgens heel kwaad te worden op mezelf omdat ze daar niet liggen. Maar waar dan wel? Soms vind ik overigens wel de lege doos.

Ik ben de nachtmerrie van Marie Kondo. Nee, ik ben de reden dat Marie Kondo werk heeft.

Bij nader inzien is die Femmamaaktschoon-challenge dus net wel iets voor mij. Het toeval wil dat ik vorige week een doos met spullen naar de kringloop heb gebracht. (Ik had daarvoor een duwtje in de rug nodig van mijn persoonlijke opruimgoeroe: mijn zus). De facebookalerts op mijn telefoon had ik al uitgeschakeld. (Wat een rust!) Ik heb een lijst met boeken die weg moeten, en enkele ervan zijn al gereserveerd door een vriendin (die overigens ook een echte Prinses Netjes is, ik laat me goed omringen). Het is niet veel, maar het is een begin.

“Je moet niet willen lopen voor je kan gaan”, hoor ik mijn opgeruimde moeder zeggen.

 

Zo, dit voelt eerlijk gezegd als een coming out van jewelste. Maar nu ben ik wel benieuwd naar hoe het met jullie zit, lezers. Kan jij Marie Kondo nog wel één en ander bijleren over opruimen? Begrijp je echt niet wat mijn probleem is? Of ben je net als ik een überchaoot die niet goed uit de kast durft te komen? 

Brieven aan mama #5 – Paaslelies in januari

DSCF9907

Mama, ik zag paaslelies in bloei. Het is januari, maar het is nog maar heel even winter geweest. Vroeger dan verwacht zag ik de eerste paaslelies sinds jij er niet meer bent. We hadden graag paaslelies rond je kist gezet op je begrafenis. Vind maar eens paaslelies in augustus. Dat is dus niet gelukt. Maar nu bloeien ze, die mooie bloemen. Sterk als onkruid. Ze komen steeds terug, no matter what.

Je lievelingsbloem was een andere. Ik kan zelfs niet onthouden welke. Want als je het aan je kinderen vraagt, wat jóuw bloem was, krijg je eenstemmig te horen: paaslelies. Ironisch genoeg deden paaslelies je aan jouw moeder denken. Ze stierf vlak voor Pasen en hoopte nog een keer de paaslelies te zien bloeien. Ik kan nooit onthouden of haar wens nog in vervulling ging, of dat de paaslelies pas in bloei stonden tijdens haar begrafenis.

Dankzij de paaslelies van jouw moeder stond onze tuin elk jaar vol met duizenden witte en gele bloemen. Ik kan met een gerust hart zeggen dat het er duizenden waren, want je telde ze elk jaar. Elke avond ging je de uitgebloeide of geknakte paaslelies plukken en schreef je de score op het magneetbord in de keuken. Elk jaar een duel met het aantal van het jaar ervoor. Een fanatiek kantje was je zeker niet vreemd. Vorig jaar heb je er nog enkele geplukt, maar tellen ging niet meer.

De paaslelies stonden in bloei in de week nadat een bloedklonter zich de fatale weg naar je hersenen baande. Maar ze stonden ook in bloei toen Martha geboren werd op 18 maart 2013 (al waren ze buiten wellicht bedolven onder een laag sneeuw), en toen Thomas geboren werd op 19 maart 2015. Het is niet toevallig dat je met een bosje versgeplukte paaslelies het moederhuis binnenkwam 10 maand geleden. Het is niet toevallig dat je deze foto maakte van Martha’s geboortekaartje.

Martha-20130321-006

Elke paaslelie die ik zie doet me aan jou denken. Dat was al zo toen je nog leefde. Ik heb altijd geweten dat paaslelies me op een dag erg verdrietig zouden maken. Die dag is er nu gekomen. Ik had hem alleen niet zo vroeg op het jaar verwacht.

Brieven aan mama #4 – Zes maanden zonder jou

“Early in life, the world divides crudely into those who have had sex and those who haven’t. Later, into those who have known love, and those who haven’t. Later still – at least, if we are lucky (or, on the other hand, unlucky) – it divides into those who have endured grief, and those who haven’t. These divisions are absolute; they are tropics we cross.”
(Julian Barnes – Levels of life)

Zes maanden

Zes maanden. Een half jaar zijn we zonder jou. Al een half jaar. Nog maar een half jaar. Het lijkt een eeuwigheid geleden, die gruwelijke zomer. En tegelijk nog maar pas. Het duurt zo lang, dit verdriet. Dat denk ik, en dan besef ik: dit is voor de rest van mijn leven. Je gaat altijd een lege plek blijven, een lege stoel en een leegte in mijn hart. Op het eerste schoolfeest, bij de eerste stapjes, bij elke verandering in mijn leven.

Elke dag zie ik twee of drie Centric-auto’s op weg naar de crèche van Thomas. Connect.Engage.Succeed, schreeuwen ze me toe. Ik weet dat ze er staan. Ik ben eraan gewend. Toch gaat er geen dag voorbij zonder dat ik erop let. Maar soms kom ik één van die auto’s ook onverwacht tegen, op de parking van de Carrefour of op het rondpunt in onze straat. Dan schrik ik weer even hard als de eerste keer dat ik ze zag. Ik wil de mensen van die auto’s aanspreken, vragen of ze jou gekend hebben. Maar hoe verloopt zo’n conversatie dan verder?

Oudeverjaardag

Oudejaar was hard. Het laatste jaar met jou erin afsluiten. Een nieuw jaar beginnen zonder dat jij er deel van uitmaakt. We kochten ‘schuum van scheten’ in Ieper en ik dacht aan jou. We maakten pudding met koekjes en ik dacht aan jou. Imagine stond op 1 in de 1000 klassiekers en ik dacht aan jou. Ik weende bijna de hele dag. Ik dacht aan je en begon te huilen. Mehdi vroeg ‘ça va’ en ik begon te huilen. Mijn kindjes huilden en ik begon te huilen.

Ik voelde me godverlaten eenzaam in het huisje vol mensen. Slapen lukte niet. Elke keer dat in mijn ogen sloot, werd er een kind wakker. Eén van mij welteverstaan. Dan maar gaan wandelen en het uithuilen. Na slapen the next best thing. Ik werd overvallen door de kracht van mijn eigen tranen. Ze stroomden en bleven maar komen. Tussen de velden zong ik bij gebrek aan koptelefoon zelf de liedjes van je begrafenis. Ik keerde pas terug naar het huisje vol mensen wanneer ik dacht dat de tranen op waren.

(Ik ben blij dat ik het kan, huilen.)

Mijn eerste verjaardag zonder jou was hard. Ik werd wakker en dacht aan het bericht dat ik niet kreeg: iets met ‘lief klein sofietje’ en dat ik een ‘oede doze’ ben. Je zit zo diep in mijn hart dat ik zelf jouw berichtjes kan verzinnen. Op je rouwprentje schreven we dat we je elke dag zouden vinden, in onszelf en in elkaar, en zo is het.

Ik geloof niet dat je nog ergens bent. Niet in de hemel bij je moeder. Niet gereïncarneerd als poes. Niet zwevend als ondode op de wereld. Nergens. Behalve in ons. Daar ben je, elk moment van de dag.

Twee jaar

Straks zijn we twee jaar verder. Straks is Thomas exact even oud als Martha was toen je plots niet meer kon spreken en even later plots maar een halve schedel meer had. En nog later een heel groot litteken, waarvan we hoopten, tegen beter weten in, dat het op een dag de enige herinnering zou blijven aan wat je doorgemaakt had.

Een rouwproces is hard werken. Vallen, opstaan en blijven doorgaan. Je krijgt er weinig tijd voor. Je doet het terwijl je aardappelen schilt, een kindje eten geeft, naar je werk wandelt. Het is onzichtbaar. Wanneer ik aan Mehdi probeer uit te leggen hoe vaak op een dag ik aan jou denk, schrikt hij. Vaak besef ik het zelf niet eens, hoe veel energie jou missen me eigenlijk kost. Totdat ik me in het midden van de dag op de zetel leg en als een blok in een diepe, diepe slaap val.

Mama, ik mis je, elke dag, elk moment van elke dag. Maar mama, ik vind je ook, in mijn broer en in mijn zus en in mezelf, elke dag.

Fijne feestdagen?

Vorig jaar schreef ik dit na kerstmis.

“Fijne feesten gehad?

Een feest was het niet echt. Ik vraag me af of het ooit nog een feest wordt. Kerstavond vond ik het moeilijkst. Exact een jaar nadat ze met haar negatieve wilsverklaring stond te zwaaien en wij zeiden: “allez mama, met wat kom jij nu af en dan nog op kerstavond?” Dit jaar heeft ze op kerstavond de hele avond zitten huilen. Was het de drukte of het contrast met vorig jaar, ik weet het niet. Ze heeft niet gegeten van het hoofdgerecht en is erna in haar zetel in slaap gevallen. Een feest was het niet echt. Ze kon niet bij de hapjes en we waren allemaal zo druk doende met cadeautjes en kinderen dat we ook vergaten om haar de hapjes door te geven. Ik vroeg me af of het ooit nog een feest zal worden.”

Nu is het 2015, onze eerste kerstmis zonder mama. Ook dit jaar wensen mensen me ‘fijne feestdagen’. Maar vaker met een blik vol medelijden dan vorig jaar. Kerst zal vanaf nu altijd een beetje triestig zijn. Maar ik wil mijn kindjes hun zorgeloze kerst niet ontnemen, dus neem ik me voor om er tóch een feest van te maken.

Kerstavond vroeger en nu

Ik kan de kerstavonden en oudejaarsavonden van mijn jeugd nog voelen en zien. Ze verliepen altijd volgens hetzelfde stramien. Vooral aan de vooravond heb ik warme herinneringen. Vóórdat we nonkels en tantes zagen toekomen met wasmanden vol cadeaus. Ik dekte samen met mama de tafel terwijl we naar één of andere top zoveel allertijden luisterden op één of andere radiozender. We zongen heel hard mee met sommige liedjes, en werden stil van andere. Aan mama hoefde ik niet uit te leggen aan wie ik dacht wanneer ik stil werd bij bepaalde liedjes. Ook dat ben ik voor altijd kwijt: de enige persoon die mijn verdriet zonder woorden verstaat.

Als kind ging ik soms naar de middernachtmis met papa. (We waren geen kerkgangers, maar die middernachtmis, dat was toch iets speciaals.) Maar vaker zag ik de rest van de familie naar de middernachtmis vertrekken en bleef ik lekker binnen bij mama om te genieten van de warmte en de teruggekeerde rust. Mama ging nooit mee naar de middernachtmis. Ze had dat immers “al duizend keer” meegemaakt, zei ze altijd. Die mop heeft ze ook duizend keer verteld, en duizend keer vond ze hem zelf hilarisch.

Om middernacht op Kerst gingen we samen het stenen kiendje Jezus uit de doos halen en in de kerststal zetten. Elk jaar opnieuw bleef de kribbe in het kerststalletje leeg tot middernacht op 25 december. Want dan pas werd het kiendje Jezus geboren.

Last christmas …

Ook als volwassene bleven we kerstavond met mama vieren. Daar vond ik belangrijk. Achteraf is het gemakkelijk om te zeggen, maar het is alsof ik een voorgevoel had. Op kerstavond wilde mijn mama al haar kindjes bij haar. Ik heb haar dat nooit willen afpakken, en ben daar nu blij om.

In 2013 schreef ik dit.

Het was de eerste kerstmis met mijn dochter. Het was de laatste kerstmis met mijn gezonde moeder, maar dat wist ik toen nog niet. Dit is het beeld dat me bijblijft van die laatste feestelijke Kerstavond met mama.

DSCF5053

De laatste week

“Voor het hart is het leven simpel. Het slaat zolang het kan.” (Karl Ove Knausgard)

Het is vandaag 1 november. Allerheiligen. Het is exact drie maanden geleden dat we mama begraven hebben. Een beter moment om dit droevige verhaal te vertellen komt er misschien niet.

Tijdens de laatste weken van mama’s leven heb ik veel opgeschreven. Het was een tijd die zo onwerkelijk was dat ik hem wel moest bewaren. Anders zou ik het misschien zelf niet meer geloven. Dit is mijn verhaal van mijn moeder haar laatste week. Het is een waargebeurd verhaal. Het is alleen mijn verhaal. Mijn broer, zus, vader en alle andere mensen om mama heen zouden een ander verhaal vertellen.

 

Maandag 20 juli

Ik sta op en weet: dit is de eerste dag van de laatste week. Deze week zal ze sterven. Lang genoeg na de verjaardag van Lore. Na het verlof van de huisarts en voor het verlof van de LEIF-arts. Want zo banaal kan sterven zijn.

Tot op het laatste moment zal ik blijven hopen dat het niet doorgaat. Tot op het laatste moment zal ik mezelf corrigeren en denken: en wat dan? Er is geen alternatief.

Vandaag blijf ik thuis. Ik zou eigenlijk moeten: de was, opruimen, valiezen uitpakken, kleren in kasten leggen, orde in de chaos scheppen. Maar ik ga in bad, met mijn dochter die al anderhalf jaar niet meer in bad wil. Samen spelen we met de piratenboot. Ze vindt het geweldig en ik geniet ervan. Een gestolen momentje met mijn dochter. Ik ga me dit langer herinneren dan een ordelijk huis. Ik kijk naar de klok en realiseer me plots dat ik over tien minuten bij Kind & Gezin moet zijn met Thomas. Dat was net de reden dat we vandaag niet naar Zuienkerke gingen. Ik spring uit bad en we komen nog op tijd.

Dinsdag 21 juli

In de auto op weg naar mijn moeder luister ik naar “weetikveel” op Radio 1 (gepresenteerd door Kobe Ilsen voor wiens stem – het giecheltrutje in mij bekent – ik een decennium geleden mijn wekker zette op zaterdagochtend toen hij nog “Was het nu ’70 ’80 of ’90” presenteerde – dit geheel terzijde). Het gaat over de liefde. En plots, onaangekondigd, de stem van Tom Lanoye. Het citaat dat al weken door mijn hoofd blijft spoken en dat ik woord voor woord mee kan opzeggen.

Nooit heb ik haar, naar mijn gevoel, meer verknochtheid en respect bewezen dan toen we haar eindelijk toelieten te gaan. Een mens staat maar bij één persoon echt in het krijt. Ik heb die lei toen schoongewreven. Misschien kan liefde maar één ding echt. Uit liefde doden.

Van alle mooie dingen die gezegd zijn over de liefde van een kind voor zijn moeder. Van alles wat Lanoye over zijn moeder geschreven heeft in dat dikke boek van hem. Het gaat door merg en been. En dan zit je daar, in de file ter hoogte van Sint-Denijs-Westrem, te huilen achter je stuur. De wereld staat oorverdovend stil.


Oliebollen. Julie staat op het terras oliebollen te bakken. Reuzels voor mama. Dat wilde ze nog doen voor haar. We eten ons rond. Als iedereen klaar is, zijn er nog oliebollen over. Mama dringt aan. Ik zeg ‘nee nee nee‘, maar ga dan toch overstag. Ik geef nog altijd borstvoeding. Mijn maag is een bodemloze put. Ik wil zeggen: ‘als ik nu toegeef ga je me nooit meer geloven als ik zeg dat ik genoeg heb.’ Ik zeg het niet, want ik word me plots heel erg bewust van het feit dat dit één van onze laatste maaltijden samen is.

De puzzel met zebra’s. Ik staar ernaar maar kan slechts met heel veel moeite een stukje aanleggen. Ik vraag of ze het nog steeds zeker weet. ‘Nee’, zegt ze. En dan na veel moeite: ‘zaterdag’. Ik vraag: ‘wil je niet meer wachten tot zondag, wil je dat het nu voorbij is?’ Ja, zegt ze. Ik begin te wenen en zij ook. Ik zeg: ‘ik zie het niet zitten, ik wil het niet’. ‘Mo ja’ zegt ze. Dat er geen alternatief is. Dat weten we allebei. Dat maakt het niet minder verdrietig.

Frietjes, oliebollen, een kilo truffels, een kilo neuzen, elke dag een doosje mignonetjes en een half pak chocola. Het galgenmaal.

Na een lange autorit, met een beetje file en een accident dat vlak voor mij gebeurd moet zijn, kom ik thuis. Terwijl ik parkeer, komt Mehdi naar buiten met Martha op de arm. ‘Martha ziet mama graag’, zegt ze. Zo mooi om te zien en om te horen. Mijn kindjes, ze zijn veel werk maar ze maken zo veel goed.

Woensdag 22 juli

Martha en ik rapen de nootjes op die prematuur van de notelaar in de tuin van mijn ouders zijn gevallen. Ik leg haar uit dat we ze nog niet kunnen opeten, dat het eerst herfst moet worden en dat we dan heel veel nootjes gaan rapen. ‘Ja’, zegt ze, ‘met mama en opa en oma’. ‘Nee, niet met oma’, zeg ik. ‘Oma zal dan al weg zijn’. Spelenderwijs afscheid nemen.

Haar haren. Ze droeg haar grijzende haren met zoveel trots. Ze vond dat ze mooi grijs werd en ging er prat op dat ze haar haar niet kleurde. Elke dag valt me op dat ze nooit de kans heeft gekregen om hélemaal grijs te worden. Ze is te jong om te sterven.

 

Donderdag 23 juli

De afgelopen weken heb ik altijd over en weer gereden. Nu ga ik naar Zuienkerke voor onbepaalde tijd. Ik sluit de voordeur thuis achter me en weet: de volgende keer dat ik thuiskom, is mama er niet meer. Iedereen hoopt nog een beetje dat ze van gedacht zal veranderen. Maar ik denk dat ik mama te goed ken. Als ze aan tafel zegt dat ze te genoeg heeft, heeft ze echt genoeg. Men kan aandringen tot in het oneindige, het enige wat zal gebeuren is dat ze boos wordt omdat ze écht genoeg heeft: ‘dat heb ik toch al gezegd’. Zo vastberaden is ze. Ik kan me moeilijk voorstellen dat het nu anders zal zijn. Maar misschien is iedereen onvoorspelbaar op zo’n cruciaal moment. Ergens hoop ik erop. Maar dan gaat deze hel maandag gewoon door.

Vandaag heeft ze definitief afscheid genomen van haar zus en van de buurvrouw. Dat deed haar heel veel pijn. Ze huilt. De buik vol van het afscheid nemen. Ik vraag lachend: ‘moet ik aan de LEIF-arts vragen of hij vanavond al komt?’ Dat vindt ze niet nodig.

We gaan wandelen in Knokke. In de auto passeren we aan de vuurtoren waar we vroeger naar het vuurwerk gingen kijken. Helemaal ingeduffeld, op autodekens op het strand. Ik zeg tegen mama: ‘we deden toch veel leuke dingen vroeger. Als puber vergeet je dat. En dan word je zelf mama en probeer je je kinderen een leuke kindertijd te geven. En plots herinner je je weer dat je ouders dat ook voor jou hebben gedaan.’ Daar moet ze om glimlachen.

Ik ben blij dat ik haar kan doen glimlachen op de dag dat ze haar zus voor het laatst gezien heeft.

Vrijdag 24 juli

De puzzel met de zebra’s is af. Ze haalt een nieuwe. Eentje van maar 500 stukjes. Nu is het zeker dat ze niet meer van gedacht zal veranderen. Ik zeg het haar. Ze lacht.

Rare sfeer. Allemaal volwassenen onder stress. Eén die gaat sterven, drie die hun moeder gaan verliezen, één zijn vrouw, drie mensen die geen weg weten met het verdriet van hun partners. En ook: de kinderen die als sponsjes mijn stress opslorpen. Ze worden lastiger naarmate ik meer gespannen ben. Ik word kwaad op hen en mijn vader wordt kwaad op mij omdat ik kwaad ben op hen. Het is tijd om ze weg te brengen. Morgen mogen ze naar bomma.

We maken nog een wandeling: mama, papa en ik met Thomas in de draagdoek.
Papa vraagt: ‘gaan we naar links, naar rechts of rechtdoor?’. Ze zegt: ‘ja’ en glimlacht triomfantelijk. ‘Aj half zovele gevroagd, ja nog zovele geweetn’, vul ik aan en ze lacht. We wandelen naar het kapelletje langs het nieuwe fietspad. Ik vraag aan mama of ze misschien toch begint te geloven nu. Ik weet wat ze zal antwoorden. Mijn vader vraagt of ze gelooft dat er een hemel is. Ze knikt van ja. Ik weet dat ze het niet meent en ik zeg: ‘maar ik denk niet dat je daar binnen mag.’ Daar moet ze mee lachen.

Mijn vader zegt: ‘een hel is er waarschijnlijk niet, want die heb je al beleefd de afgelopen maanden’.

Ik ga ook wandelen met één van mijn beste vriendinnen die op bevallen staat. Het contrast kan niet groter zijn. Zij vol van nieuw leven. Ik vol van afscheid nemen. Ik trek me eraan op. Iets moois om naar uit te kijken.

Zo onwerkelijk. Knuffelen en weten dat dit overmorgen niet meer kan. Denken aan zondagavond en er buikpijn van krijgen.

 

Zaterdag 25 juli

Ze zijn weg, mijn kindjes zijn weg. Mama zal hen niet meer zien. De volgende keer dat ik hen zie, zal mama er niet meer zijn. Dit was het op één na droevigste moment van mijn leven. (Het droevigste komt er morgen.). Martha die vrolijk babbelend nog een kusje en een knuffel aan oma geeft. Thomas slapend in de maxi cosi gezet. Alle volwassenen die naar elkaar kijken en beseffen hoe verschrikkelijk gruwelijk triestig dit moment is, en die kindjes nietsvermoedend. Niet te bevatten gewoon.

Mama begint natuurlijk te huilen en ik huil mee. Ze zal haar twee kleinkinderen niet meer terugzien. Martha, op wie ze zo dol was en Thomas, haar enige kleinzoon.

Gisterenavond stak ze twee vingers in de lucht. Bijna blij, maar toch ook niet, dat het nog maar twee dagen moet duren. Deze pijn, dit verdriet.

Julie zegt: ‘het is goed dat euthanasie bestaat, maar het is echt de hel om te moeten meemaken.’ Iedereen die nog afscheid komt nemen en totaal niet het gevoel hebben dat je klaar bent met het leven.

 

Morgen is het zover. Zo onwezenlijk. Zo onwerkelijk. Gruwelijk. Droevig, triestig, verdrietig, wreed, hard, misselijkmakend, afgrijselijk. Er zijn duizenden woorden en toch voldoet geen enkel woord om weer te geven wat ik voel.

We zijn hier nu bijna allemaal. Mama slaapt in haar zetel. Papa ligt in de lange zetel. Mattias, Natasja, Julie en An zitten in de veranda. Ik zit in de living te schrijven als gek. Schrijven, schrijven, schrijven. Het is mijn manier om ermee om te gaan.

De laatste wandeling. We zijn vanavond nog met zijn allen gaan wandelen. Het was een triestige processie door Zuienkerke dorp. We praatten. Mama zat er maar bij, in haar rolstoel. Ze is al heel lang afwezig. Op sterven na dood.

Het laatste avondmaal. We maken vol-au-vent. Ik vraag aan mama hoeveel boter ik moet gebruiken en weet dat het de laatste keer is dat ik dat kan doen. Julie wast voor de laatste keer haar haar.

Laatste, ik ben dat woord zo beu als iets.

Ik heb haar net bedankt voor alles. Ze klopt op haar hart. Haar hart dat morgen deze tijd al gestopt zal zijn met kloppen. ‘Wij ook bedankt voor alles?’, vraag ik. Ze zegt ja.

Ik weet dat het de laatste keer is dat ik haar kan knuffelen. Toch ben ik moe en wil ik gaan slapen. ‘Je kan niet blijven afscheid nemen’, zeg ik. Ze knikt en zegt: ‘allee, how’. Ga slapen, vertrek, confronteer me niet langer met dit verdriet.

Ik vraag haar wat ze morgen gaat doen, ze wijst naar haar puzzel. ‘En als hij af is’, vraag ik, ‘nog een nieuwe uithalen?’. Ze haalt haar schouders op.

Mijn spieren doen pijn van de stress.
Ik kan het niet bevatten. Dat het morgen deze tijd al voorbij zal zijn.

Ik wens het mijn ergste vijand niet toe om mij, om ons te moeten zijn nu, op dit moment.

Het is een hel, een nachtmerrie.

Zondag 26 juli

Zondagmorgen. Ik word wakker uit een diepe kinderloze slaap. Heel even stel ik me voor dat ik naar beneden zal gaan en dat mama al druk in de weer is met haar keukenkasten opruimen, of werken aan haar bureau. Maar dan weet ik dat het niet zo is. Aan deze realiteit valt niet te ontsnappen. Mijn maag doet pijn. Al mijn spieren ook. Vandaag is mama haar sterfdag. Ik begin te huilen. Mehdi wordt wakker van mijn gesnik. Hij vraagt niet wat er is en neemt me gewoon vast. Ook dat doet me voelen: het is echt, het gaat echt gebeuren, vandaag. Mijn verdriet is groter dan mij. Het drukt me neer.

Ik probeer het me voor te stellen, hoe het zal zijn. Als straks de dokters de oprit komen opgereden, als straks mama heel langzaam naar haar kamer stapt en wij ook. Als ze op het bed gaat liggen om nooit meer op te staan. Als ze de laatste keer haar ogen sluit, als wat later de begrafenisondernemer komt om haar te halen. Het lukt me niet. Ik stel me het voor, maar geloof het niet.

’s Middags eet ze vrijwel niets. Ze heeft geen energie meer nodig. Nooit meer.

 

De zachte dood. Gruwelijk.
Foto’s van de laatste dag.
Haar puzzel is af. ‘Wat ga je nu nog drie uur doen’, vraag ik. ‘Sloapn’, zegt ze.
Julie zegt dat ze dat belachelijk vindt. Ik zeg dat ze straks tot in de eeuwigheid mag slapen.

Knuffelen met haar drie kinderen. Huilen tot ze stop zegt.

Trager ging de tijd nooit eerder, sneller ook niet.

De dokter komt. We praten nog wat. Er is niet meer veel te zeggen.

Ik begin te huilen. Ze troost me met haar blik. Ik denk: ‘Wat zit je me te troosten? Straks moet ik het alleen doen.’

In een laatste stuiptrekking om het onnoemelijke uit te stellen vraag ik of ze nog cola wil. Ik vind het belachelijk van mezelf.

Ze staat op. ‘Let’s get it over with’, straalt ze uit. Zo vastberaden. Ze neemt afscheid van de schoonkinderen en knuffelt ons nog een laatste keer. Te kort, maar dat zou het altijd zijn. En dan stapt ze naar haar kamer. Ze gaat liggen op haar bed. Julie helpt nog om haar schoenen uit te doen. We zitten samen op haar bed terwijl ze in slaap valt. En niet meer wakker wordt. De LEIF-arts voelt haar pols en knikt zachtjes om ons te laten weten: het is voorbij.

Zo eenvoudig is sterven.

 

 

 

 

(Ik heb lang getwijfeld of ik dit wel moest vertellen. Persoonlijker dan dit wordt het niet. Als je mijn verhaal gelezen hebt en niet zeker weet of je hier wel of niet op moet reageren, weet dan dat elke reactie welkom is. Ook drie maand na het overlijden van mama doet elk bemoedigend woord nog deugd. Reageer je liever niet en plein public, dan kan je ook hier een persoonlijke reactie achterlaten.)

Generation Flink

‘Ik ga niet zeggen dat je sterk moet zijn, want je moet niets, je moet helemaal niets. De zon komt elke dag op en gaat elke dag onder en jij moet daar helemaal niets voor doen. Gewoon jezelf zijn, dat is al goed genoeg.’ Ik heb mijn vroegere onthaalmoeder aan de lijn, maar bovenal is ze de mama van Meggie, mijn beste vriendin. Ik neem het van haar aan. Ze is haar ouders jong verloren, maar veel erger nog, in één klap twee kinderen. Ze heeft moeten meemaken dat mensen over haar zeiden: ‘ach, maar ze heeft er toch nog drie’. Alsof dat haar verdriet minder groot maakt. Ze weet als geen ander wat verdriet is, hoe je toch nog de kracht kan vinden om verder te leven en ze kent mij van voor ik me van mezelf bewust werd.

‘Ik wil je nu niet meer zien huilen, je moet flink zijn‘, zei madame Q. twee dagen nadat Meggie en Wendy verongelukt waren. Alsof ik godverdomme mijn knie pijn gedaan. Nee, ik was net mijn beste vriendinnetje verloren, dat als een soort van zus voor me was. En ik moest flink zijn van dat mens. Hoe jong ik ook was (11), ik was al wijs genoeg om te weten hoe dwaas het was om zoiets te zeggen tegen iemand met verdriet. Ik ben het nooit vergeten. Ik heb het haar ook nooit vergeven. Natuurlijk mocht ik wel huilen. Ik moest huilen! Wat voor mens zou ik anders zijn.

‘Flink zijn’. Ik ben blij dat ik deel uitmaak van een generatie die stilletjes aan heeft besloten dat flink zijn niet hoeft, dat je ook wel gewoon kwetsbaar mag zijn. Ik heb al eerder een pleidooi voor kwetsbaarheid gehouden. Ik blijf het griezelig vinden om mezelf hier zo kwetsbaar op te stellen. En op één of andere manier vind ik het zelfs comfortabeler om te denken dat ik alleen voor wildvreemden schrijf dan voor pakweg mijn tante die aarzelend bekent dat ze dit ook leest. (Dat mag, uiteraard, anders zou ik het niet schrijven.)

Ik schrijf hoewel ik er geen tijd voor heb. Omdat het mijn manier is om met mijn pijn om te gaan. Omdat ik zelf ook troost vind bij andere bloggers* en omdat het deugd doet dat we elkaar harten onder riemen kunnen steken. In de hoop dat ik ergens een lotgenoot bereik die zich herkent in mijn verhaal. Daarom probeer ik nu en dan een momentje te stelen om te schrijven en te delen en lieve woorden terug te krijgen van andere mensen.

Door hier te schrijven heb ik al zo veel mooie, troostende woorden gekregen uit onverwachte hoeken. Het verandert niets aan het feit dat ik mijn verdriet alleen moet dragen, maar elk bericht geeft me weer een nieuwe adem om het verdriet mijn leven niet te laten overnemen. Hoewel ik jullie berichten niet altijd beantwoord, betekenen ze heel veel voor me. Bedankt.

* De twee schoonste o zo kwetsbare maar o zo troostende en o zo sterke blogs vind ik deze:
https://prinsesopdekikkererwt.wordpress.com/
https://lecoeuramareebasse.wordpress.com/