Categorie archief: mijn mama

Een mens is maar zo sterk als wat hij moet dragen

‘Een mens is maar zo sterk als wat hij moet dragen’, zei mama’s jongste broer, met de verpletterende levenswijsheid die zo typisch is aan de Keirses.

Ik heb twee kindjes die 100 % aandacht vragen. De ene is een baby en zou in de ideale wereld nooit of te nimmer langer dan enkele seconden op zijn rug ergens in een bed of een park mogen liggen huilen. De andere is een tweejarige en als ze bewuste oprechte aandacht van mama krijgt gaat alles gewoon beter. Van zodra mama met haar gedachten elders is, krijgt ze kuurtjes en woedeaanvallen. En ook die zijn alleen te doorprikken met positieve aandacht en een engelengeduld om op haar in te praten, tot haar door te dringen, haar tot rede te brengen, haar hysterie te doorbreken. Ik kan me erin verplaatsen. Ik weet hoe ik me zelf voel als ik begin door te flippen en Mehdi het erger maakt door er niet of verkeerd op te reageren. Zo’n woede-uitbarsting wordt dan steeds erger tot je gewoon compleet over de rooie gaat.

Het is sowieso al moeilijk om die twee gecombineerd te krijgen, die eerste maanden met twee kinderen. Onderbroken nachten zorgen ervoor dat je emmertje geduld niet elke dag helemaal gevuld geraakt. Maar nu komt er dus bij dat mama beslist heeft en dat het bij mij harder aankomt dan verwacht. Ik dacht immers dat ik er klaar voor was dat ze dit ging beslissen. Maar klaar ben je nooit en een goed moment is het ook nooit. Het voelt alsof er een nieuwe fase is aangebroken in dat slopende rouwproces dat nu al 16 maanden bezig is. Ik heb twee kindjes die mijn aandacht vragen en tegelijk loop ik het klokje rond in cirkeltjes te draaien in mijn hoofd.

’s Ochtends lukt het allemaal nog. Zelfs na een nacht van twee uren slaap heb ik een beetje energie om er tegenaan te gaan, om enkele kleine dingen te ondernemen om de chaos te bedwingen. Maar tegen ’s avonds is de chaos in mijn hoofd compleet. Alles wat ik nog moet doen, overstemt elkaar. Prioriteiten zijn niet meer duidelijk. Dat ik nog pampers moet kopen wordt bij wijze van spreken even onoverkomelijk als de euthanasie van mijn moeder. Ik krijg angstaanvallen omdat ik niet weet hoe ik die enorme chaos ooit een klein beetje klein zal krijgen.

Slaap, dat is het enige wat ik nodig heb om het hoofd te bieden aan deze donkere periode in mijn leven. Slaap is het enige wat ik nu echt niet kan hebben. Ik lig naar het plafond te staren en pieker me stuk. Als ik dan eindelijk de slaap kan vatten, word ik wakker van de vroege hongersignalen van mijn zoon en begint het gepieker gewoon opnieuw.

Zo bloot als je zenuwen al liggen wanneer je pas een kindje de wereld in hebt geworpen, liggen ze nu bloter dan het blootste bloot. De komende maanden zou ik heel graag even niet mezelf zijn. Iemand anders, met andere zorgen. Voor even. “What does not kill me will only make me stronger”, probeer ik te geloven. Maar met alle respect, dat is werkelijk klinkklare nonsens. Ik wil niet sterk zijn. Ik wil geen reden hebben om sterk te zijn.

Want sterk zijn, wat is dat eigenlijk? Sterk zijn is gekke bekken trekken naar je zoon van negen weken enkele minuten nadat je moeder je met smekende ogen duidelijk maakt dat ze dood wil, dat ze het zeker weet, en regelen jullie dat dan even aub? Nee, dan hoef ik het niet, dat hele sterk zijn.

pitn en patatn

Nog een keer de zee zien. Nog een keer chocomousse eten. Nog een keer samenzijn met de hele familie. Nog een etentje met die of die. De natuurlijke reflex is om op zoek te gaan naar kleine pleziertjes die mama haar laatste maanden nog bijzonder kunnen maken. Maar ze wil het niet. Ze haalt haar schouders op bij elk voorstel. Mama is klaar met leven. ‘Op sterven na dood’, ik begrijp nu pas hoe letterlijk dat kan zijn. Haar grootste plezier in het leven lijkt wel: mij (te veel) mignonetjes zien eten. Aandringen als ik zeg dat ik genoeg heb.

Als ik vroeger aan dit soort scenario dacht, stelde ik me voor dat we nog lange wandelingen aan de zee zouden maken. Uitgebreid praten over het leven en wat dat gebracht heeft. Dat mama zelf de druk van de ketel zou nemen door grapjes te maken. Maar zo gaat het alleen in de films. In deze bittere realiteit heeft mama geen zin om nog iets te ondernemen. Ook over haar eigen begrafenis wil ze niet meer nadenken. ’t Is gepasseerd voor haar. ‘Trek jullie plan. Ik heb genoeg gedaan.’ Dat lees ik in haar schouderophalen.

Ze doodt de tijd tot aan haar dood met haar puzzels. Ik heb nooit veel aanleg gehad om te puzzelen, maar ik denk niet dat ik ooit nog het logo van Ravensburger zal kunnen zien zonder aan deze donkere, moeilijke tijd terug te denken.

Ze eet kervelsoep met een lepel en begint te huilen omdat het langs haar kin loopt. Zelfs dat lukt niet meer. En dan krijg ik een ingeving. “Mama, wil je nog eens ‘pitn en patatn’ eten?” Haar gezicht klaart op. Ze lacht en knikt enthousiaster dan ik het in lange tijd gezien heb. ‘Pitn en patatn’, dat is: karnemelkpuree met zachtgekookte eitjes en gesmolten boter. Je maakt een putje (‘pit’) in je puree (‘patatn’) en giet daar de gesmolten boter in. Degoutant lekker is dat. Een typisch mamagerecht. Mijn vader trekt er zijn neus voor op.

En dus aten we pitn en patatn, het gerecht bij uitstek dat iedereen met één hand eet, want een mes heb je er niet voor nodig. Dat we daar niet eerder aan gedacht hebben.

Verdriet

Verdriet. Dat is: niet kunnen huilen, maar dan Stef Bos opzetten en niet meer kunnen stoppen met huilen. Dat is: bij elke oudere vrouw die ik tegenkom, me afvragen of die nu tien of twintig jaar ouder dan mijn mama is. Dat is: het gevoel hebben dat je nooit meer oprecht van het leven zal kunnen genieten. Wel beter weten, maar gewoon even niet zien hoe je hier nog uit kan geraken. Verdriet, dat is: me vastklampen aan mijn kindjes met al wat ik heb, maar me ook afvragen of die kleine schoudertjes zoveel verdriet wel kunnen torsen. Dat is: bijna zeker weten dat ik langer zonder mama zal leven dan met. Me afvragen hoe veel er nog van haar zal overblijven over dertig jaar. (Denken aan Meggie en weten dat een mens nooit echt vergeet, maar dat verdriet ook nooit echt slijt.)

Verdriet, dat is: dat mensen vertederd naar me glimlachen, want wat ze zien is een jong moedertje, met een baby op haar buik en een peuter aan de hand. En ik die het het liefst van al zou willen uitschreeuwen: ge zoudt eens moeten weten! Dit jonge moedertje is ook een klein meisje van 30 jaar dat op het punt staat haar mama te verliezen. Maar dat doe ik niet. ‘Geniet ervan’, zeggen ze en ik lieg: ‘zal ik doen’.

Verdriet, dat is: denken aan het leven zoals het zou moeten zijn en boos worden, nog altijd even machteloos en boos als zestien maanden geleden. Verdriet, dat is als niets, maar echt niets helpt. Als zelfs de prachtige glimlach van je zoon en de lieve knuffels van je dochter je niet beter doen voelen. Dat is weten dat die kleine kindjes nooit zullen weten wat voor iemand hun oma was.

Verdriet, dat is: mezelf zien huilen in de spiegel en plots zien hoe hard ik op haar lijk. In de spiegel het wanhopige gezicht zien dat ik de afgelopen maanden zo vaak machteloos heb moeten aanschouwen bij haar.

Een mens staat maar bij één persoon echt in het krijt

“Pijn had zij niet, dat is waar, een troostende gedachte kan ik het maar nauwelijks noemen. Uitgerekend zij moest haar spraak verliezen. (…)
Was het twee jaar te laat? (‘Laat dat toch gaan. Laat dat oud menske gaan’) ik weet het nog steeds niet. Ik had de mooie momenten niet graag gemist. Maar nog liever had ik, met terugwerkende kracht, de gruwelijke uren en dagen uitgewist. In de eerste plaats voor haar. Nooit heb ik haar, naar mijn gevoel, meer verknochtheid en respect bewezen dan toen we haar eindelijk toelieten te gaan. Een mens staat maar bij één persoon echt in het krijt. Ik heb die lei toen schoongewreven. Misschien kan liefde maar één ding echt. Uit liefde doden.”

Uit Sprakeloos van Tom Lanoye, ironisch genoeg het enige boek van Lanoye dat mijn moeder kon pruimen.

Ik dacht dat ik er klaar voor was. Maar blijkbaar is er niet iets als er klaar voor zijn dat je moeder wil sterven. Hoewel ik al maanden vermoed, bijna zeker weet, dat ze haar beslissing genomen heeft, en dat ik ook nooit echt geloofd heb dat er nog een andere uitkomst mogelijk is, komt het bikkelhard aan. Het besef dat je moeder niet meer ziet hoe het leven nog het leven waard kan worden. Weten dat ze bij volle bewustzijn moet beslissen om haar kleinkinderen niet te zien opgroeien. Wreed, zo wreed. Wreed hoe het leven mijn moeder behandeld heeft. Chance was niet voor haar weggelegd, zo lijkt het wel. Als ze nog maar heel even durfde gelukkig te zijn, lag de volgende miserie alweer op de loer.

We wisten dat de kans groot was dat dit vroeg of laat zou gebeuren. We wisten alleen niet wanneer. Nu het zover is, moeten we dat een plaats geven in ons leven en onze gedachten. Binnenkort zijn we halve wezen. Binnenkort zijn we onze mama kwijt. Binnenkort ben ik een mama zonder mama.

Ik blijf ook maar denken aan die negatieve wilsverklaring, waar ze mee bezig was. In stylo op kladpapier, maar niettemin zwart op wit: ‘In geval van zeer ernstige hersenbeschadiging waaruit ik slechts met zeer zware restletsels kan overleven, wens ik stopzetting van elke behandeling’. Zonder dat kladblaadje had ik misschien nooit durven vragen of ze dood wilde, of het misschien dat was wat ze bedoelde met haar smekende ogen. Want begin daar maar eens over tegen je moeder als ze zelf niet meer kan spreken.

Ik wist dat deze keuze in de lucht hing. Ik wist het, ik begrijp het en ik heb er vrede mee. Ik ken mijn mama. Door al heel jong enkele mensen te verliezen, heb ik urenlang met haar over de dood gepraat. Deze beslissing is consistent met hoe ik mijn mama en haar visie op leven en dood ken. Het heeft nooit in haar aard gelegen om zich vast te klampen aan het leven.

Maar dat maakt het verdomme nog niet gemakkelijk.

Het is nu heel concreet en de knoop in mijn maag wordt groter met de dag. Dit is een nieuwe fase in dat slopende rouwproces dat nu al maanden aansleept. Ik wil mijn moeder niet verliezen. Maar de realiteit is dat ik haar al meer dan een jaar kwijt ben. Ik mis mijn mama. En pas als ze er niet meer is, zal ik haar kunnen herinneren als de vrouw die ze echt was.

Mama lijkt opgelucht dat het eruit is. Dat iedereen nu weet dat dit haar keuze is, en dat ze die keuze ook mag maken. Voor haar kan het nu niet snel genoeg gaan. Ik merk dat ze emotioneel een muurtje om zich heen gebouwd heeft, zoals mijn zus het zo mooi zegt. Het is afgesloten voor haar. Ze kan nog eens lachen met ons, of eens bezorgd kijken. Maar het lijkt wel alsof ze niets meer voelt. Numb.

Zo lijkt het, maar waarschijnlijk doet ze nu gewoon wat ze de afgelopen dertig jaar heeft gedaan. Zich sterk houden voor ons, ook als ze zich niet sterk voelt. Ik kan me alleen maar proberen voor te stellen hoe het voor haar moet zijn om bewust te beslissen dat ze ons achterlaat.

Aan de ene kant wil ik de tijd voor het afscheid rekken. Nog zoveel mogelijk tijd met mama doorbrengen. Aan de andere kant zal het ook voor mij een opluchting zijn als het voorbij is, deze moeilijke periode in het voorgeborchte van de hel. Eindelijk echt kunnen starten met het rouwproces. Eindelijk de focus weer kunnen leggen waar hij hoort te liggen op dit moment in mijn leven: op mijn jonge gezin. Ook dat is wreed. Maar ik kan met die paradoxale gedachten leven. Want ik weet zeker dat we allemaal nog jaren voor mama zouden willen zorgen, áls ze dat tenminste zelf zou willen. Als we er op een of ander manier in konden slagen om haar leven nog draaglijk te maken.

Mijn verdriet is groot en mijn angst is dat ook. Angst dat het hier niet ophoudt, dat ik haar talent voor ellende geërfd heb, dat het leven nu nooit meer gemakkelijk en zorgeloos zal worden, voor zover het dat ooit geweest is. Ik neem me voor om me niet te laten verlammen door die angst. Ik beloof aan mezelf en aan mijn kinderen dat ik uit het leven zal halen wat eruit te halen valt. Te beginnen vanaf nu.

“Ja, Sofietje!”

Telefoon gaat.
Papa: “Mama maakt duidelijk dat ik je moet bellen, maar ze kan niet uitleggen waarom.”
Geeft mama door.
Met de vastberaden stem van mama vroeger zegt ze: “Ja. Sofietje!”.
In een flits, één sprankel hoop heb ik mijn mama terug, mijn eigen echte mama.
Maar waar ze normaal vervolgt: “vergeet je dit of dat niet” of “hoe spreken we dan af voor …”, volgt er nu alleen wat gestotter en “kweetniewa”.
Het ironische is dat in de vastberadenheid van haar stem doorklinkt hoe concreet ze weet wat ze wil zeggen of vragen. Maar het komt er niet uit. Het zit – nog steeds – vast in haar hoofd.

Smile or die!

“Dat uw knie zeer doet is iets dat ge moogt rondbazuinen, iedereen zal zeggen: het is ochheren waar! Als het echter uw hart is dat pijn doet moet ge het wegsteken lijk een misdaad.” (Louis Paul Boon)

Hoe is het met je moeder?

Weet je, soms ben ik opgelucht als mensen ernaar vergeten te vragen. Want wat moet ik op den duur nog zeggen? Ik probeer er altijd een positieve draai aan te geven. Dat ze stapt, kan puzzelen, ons vaak goed verstaat. Dat ze al zoveel beter is dan we in februari hadden verwacht. Dat ze soms echt wel kan genieten van Martha te zien spelen. Dat ze blij is dat haar derde kleinkind op komst is. Dat probeer ik allemaal te antwoorden. Dat hou ik anderen maar ook mezelf voor.

Maar tegelijk wil elke vezel van mijn lichaam het uitschreeuwen: het is niet goed, het is godverdomme niet goed! Ze is 58 jaar en moet de rest van haar leven in een ziekenhuisbed slapen, hulp krijgen bij het aan- en uitdoen van haar orthopedische schoenen, met een badlift in bad. Ze is nog steeds haar taal kwijt. Ze weent de hele tijd. En wie kan haar dat kwalijk nemen?

En dat het godverdomme niet eerlijk is en hoe hard dat besef sommige dagen op me kan vallen. Dat ik mijn auto soms aan de kant moet zetten omdat ik door de tranen de weg niet meer zie. Dat mijn mama, mijn supermama, mijn heldin, zoveel recht had om nog jaren van ons en haar kleinkinderen te genieten. Maar nu kan ze niet meer tegen het lawaai als haar kleinkinderen aan het huilen zijn. Nu kan ze nog maar een fractie zijn van de oma die ze graag wil zijn. Nu kan ze ons niet eens meer omhelzen, want hoe doe je dat met één arm?

Het contrast met de persoon die ze was voor dit gebeurde is zo hartverscheurend groot. En ja, je moet het leven nemen zoals het komt. Het leven is nu eenmaal vaak niet eerlijk. Dat weet ik helaas al lang. Maar soms voel ik ook heel hard de behoefte om voor even te ontsnappen aan de dictatuur van het positieve denken en heel eerlijk te zeggen hoe ik me voel. Om uit te schreeuwen dat het NIET! GOED! met haar gaat. En met mij trouwens ook niet al te best. Want dat ik mijn mama verschrikkelijk mis maar dat dat eigenlijk niet kan want ze is er nog. En dat het NIET! EERLIJK! is.

Maar dat wordt niet echt gedaan in onze maatschappij van vrolijke façades. Zo dingen uitschreeuwen en al. Al je drek uitkappen over iemand die wel vraagt hoe het met je is, maar eigenlijk geen eerlijk antwoord verwacht. Dus ja. Hoe is het met je moeder? Veel beter dan we in februari hadden verwacht.

Begrijp me niet verkeerd, dit is geen verwijt. Ik weet dat mensen het met de beste bedoelingen vragen. En als ze er niet meer naar zouden vragen, zou ik pas echt kwaad zijn. Ik zou het zelf waarschijnlijk ook niet goed weten als het iemand anders overkwam, of ik er nu best wel of best niet naar kan vragen. Dus ik vind het lief en ik schat het naar waarde. Ik kan alleen niet beloven dat jij niet degene bent die de volgende keer alles over zich heen krijgt.

Ik geef toe, ik doe het zelf ook vaak genoeg, iemand vanop de fiets een vluchtige ‘ça va?’ toewerpen. Goed wetende dat ik eigenlijk geen tijd heb om te blijven luisteren als die persoon toevallig zou antwoorden: ‘Nee, eigenlijk niet’. Maar zijn we het eigenlijk niet aan elkaar verschuldigd om alleen te vragen hoe het gaat als we ook bereid zijn om te luisteren? Zelfs als het antwoord iets anders is dan ‘ça va, en met jou?’.

zondag de negende

Het is zondag 9 november. Exact 9 maanden geleden was het ook zondag. Ik was voor het eerst in maanden door mijn was heen. Op het vuur stond een grote pot paprikasoep. Man en kind deden een dutje. Ik zette me in de zetel met The goldfinch van Donna Tart.

Toen kreeg ik telefoon van Julie. Dat mama een beroerte had gekregen, maar dat ze haar wel herkende. Ik hoorde meteen dat het ernstig was. Niet zoals toen ze borstkanker kreeg. Toen dacht ik: oké, nu heb je borstkanker, maar dan genees je daarvan en leef je gewoon weer verder. Nee, dit was voor altijd, dat had ik meteen door.

De daaropvolgende weken en maanden waren turbulent en emotioneel. Dat zijn ze nog steeds. Maar nu is mama weer thuis. Ze heeft al een lange weg afgelegd en nog een lange weg te gaan. Maar onze huismus is thuis en daar is ze blij om.

mama thuis

woordenloos

Mijn mama is 57 en haar hersenen zijn kapot. Een trombose. Een bloedklonter. Een CVA’tje. Een cerebrovasculair accident. Een herseninfarct. Een beroerte. Er zijn heel veel woorden voor wat ze heeft, maar zij is haar woorden kwijt.

Ze heeft een halfzijdige verlamming of een hemibeeld. Hoe ze ook haar best doet, ze krijgt geen beweging meer in haar rechterarm of in haar rechterbeen. Ze probeert haar ene hand met de andere op te tillen, maar hij valt telkens levensloos neer. Ze wil soms opstaan uit haar rolstoel, bedenkt zich dan en zegt: ‘ah’. Alsof ze het even vergeten was.

Ze heeft een apraxie. Ze kan eenvoudige handelingen niet uitvoeren. Ze tilt haar lege glas op en maakt een schenkbeweging in de richting van het volle blikje. Moet dan lachen met zichzelf. Er is iets mis in haar kamer, maar ze kan niet aanwijzen wat. Ze heeft iets nodig, maar kan het niet zeggen. We raden en we raden en we raden. Soms vinden we wat ze bedoelt. Dan zegt ze opgelucht: ‘ja!’ Soms vinden we het niet en moeten we haar in tranen achterlaten.

Ze heeft een afasie. De woorden verdwalen in haar hoofd. Ze denkt iets en zegt iets anders. Vaak zegt ze dezelfde woorden: methode, manier, licht, lik, moment. Ze blijft hangen op die woorden. Ze betekenen niets. Verkeerd, zegt ze dan. Dat is wel juist. Het is verkeerd, wat ze zegt. Het is verkeerd, wat ze meemaakt. Het is verkeerd, dat haar kinderen nu toch voor haar moeten zorgen, terwijl ze net alles in het werk wilde stellen om dat te vermijden. Het is verkeerd, dat ze probeert en probeert maar niet kan. Het is verkeerd dat hersenen niet kunnen genezen. Het is verkeerd verkeerd verkeerd. Het is verkeerd dat we blijven proberen te raden wat ze bedoelt en het is verkeerd als we het niet proberen.

Ze heeft een depressie. Ze is zoveel kwijt. Zomaar, van het ene moment op het andere. Pats. Boem. Weg hersenen, weg taal, weg rechterlichaamshelft. Weg zelfredzame, handige, sterke, slimme vrouw. Ze maakt een rouwproces door, maar ze kan er niet over spreken. Ze huilt elke dag. We willen haar troosten, maar een kind kan zijn moeder onmogelijk troosten als het zelf verdrietig is.

We zijn er voor haar, maar ze moet het toch alleen doen. Zij moet het harde werk doen en zij moet elke dag constateren dat het harde werk in verhouding veel te weinig oplevert. We kunnen elke dag op bezoek gaan, we kunnen haar helpen met de dagelijkse dingen, we kunnen haar boterhammen smeren, haar in haar rolstoel naar buiten brengen, we kunnen haar proberen te verstaan. Maar meer kunnen we niet doen. En dat breekt mijn hart, elke dag opnieuw.

valse plooitjes

Ik moet veel aan mijn grootmoeder denken de laatste tijd. Bijvoorbeeld wanneer ik de pyjama’s van mijn moeder aan het strijken ben. Ik strijk er meer valse plooien in dan ik goed doe. Ik strijk nooit pyjama’s, maar nu wel die van mijn moeder. Mijn moeder die zelfs haar onderbroeken streek. Ze voelt zich zo al beroerd genoeg zonder dat ze in een ongestreken pyjama moet buitenkomen. Maar ik weet dat mijn moeder zal zien dat ik deze keer haar pyjama’s gestreken heb en niet Julie die het normaal doet. Ze zal het zien aan de valse plooitjes. En dan moet ik denken hoe ze vertelde dat ze vroeger de strijk deden voor de rijke mensen van het dorp, en dat haar moeder zich bij valse plooitjes excuseerde: de kinderen hebben dat gestreken.

Ik heb mijn grootmoeder nooit gekend, behalve van de verhalen en van de bewondering van mijn moeder. Deze maand is het exact dertig jaar geleden dat ze stierf, een jaar voordat ik geboren werd. Een bijzonder mens moet ze geweest zijn. Toen ik veertien was, las ik het boek ‘Afscheid van moeder’. Ik moest het hele boek lang huilen omdat de vrouw die daar beschreven werd me zo verschrikkelijk hard aan mijn moeder deed denken. Het leek wel alsof ik een boek over mijn eigen moeder aan het lezen was. Nochtans zei mama altijd dat Manu over zijn moeder geschreven had, niet over de hare.

Nu schrijf ik mijn eigen afscheid van moeder. Ik hoop dat het echte afscheid nog vele jaren op zich laat wachten. Maar het is een afscheid van een moeder die zonder valse plooitjes kon strijken en zelfs haar onderbroeken streek. Een moeder die met een fulltime job en drie kinderen toch in een kraaknet huis kon leven en op zondag zelfs nog de tijd vond om uit te slapen en computerspelletjes te spelen. Een moeder die er altijd was: op woensdagnamiddag, om vier uur na school, middenin de nacht wanneer ik wakker werd van een ingebeelde wekker en Mattias naar school stuurde. Ze werkte zestig uren per week, maar wat de mensen ook dachten, haar kinderen kwamen altijd op de eerste plaats.

Zelf moeder worden zorgt ervoor dat je met een heel andere blik naar je eigen moeder kijkt. Hoe deed ze het in godsnaam? Hoe kreeg ze het voor elkaar? Het is pas wanneer je zelf moeder wordt dat je begrijpt wat zij voor jou gedaan heeft. Pas dan begrijp je hoe graag zij jou ziet, wat het betekent alles voor iemand te willen doen. Hoe groot en onvoorwaardelijk de liefde die zij voor jou voelt is. En dan wil je proberen een even goede mama te zijn als jouw mama. Maar je weet dat het ideaalbeeld buiten je bereik ligt. Ik zal om te beginnen nooit kunnen strijken zonder valse plooitjes.

En met jou?

Hoe is het met mama, vraagt men. Niet goed, wil ik zeggen, maar dat is niet wat mensen willen horen. Ze gaat toch vooruit, langzaam maar zeker? Vooral langzaam, denk ik, maar dat is niet wat mensen willen horen. En hoe het met papa is, vragen ze. Beter dan met mama, denk ik, maar dat is niet wat ze bedoelen. Hoe het met ons is, vragen mensen minder. Alsof mama maar een bijkomstigheid in ons leven is nu we niet meer thuis wonen. Alsof het nu aan ons is om de zorg voor niet één maar voor twee ouders op ons te nemen, maar dat mensen ons – ondankbare kinderen – daaraan moeten herinneren omdat we anders zouden vergeten dat het voor papa zwaar is.

Maar papa is sterk genoeg, en Julie is sterk genoeg, en Mattias is sterk genoeg en ik ben sterk genoeg. Mensen moeten ons er niet aan herinneren dat het voor de anderen ook zwaar is. Dat beseffen we maar al te goed. We beleven namelijk hetzelfde en we voelen hetzelfde. Onmacht. Woede. Onbegrip. Onzekerheid. Frustratie. Verdriet. Angst. Gemis. Gemis. Gemis.

’s Nachts wakker liggen woelen omdat ik in een zeldzame vlaag van realiteitszin besef hoe ondenkbaar het is dat de enige persoon aan wie ik Martha durfde toevertrouwen in haar eerste levensmaanden nooit meer zelf voor Martha of voor het kindje van Julie en An zal kunnen zorgen. Dat de enige chauffeur die ik bekwaam achtte om Martha naar huis te brengen van het moederhuis in de aangevroren sneeuw nooit meer zal autorijden. Dat ze na zevenendertig jaar in hetzelfde bedrijf nooit meer zal gaan werken. Dat het einde van haar carrière abrupt kwam in plaats van met bloemen en tromgeroffel zoals het hoorde. Dat de bridgeclub nu het kampioenschap zal moeten proberen te winnen zonder haar. En hoe verschrikkelijk erg dat voor haar is, en zo oneerlijk. Hoe ze nog boordevol plannen zat. Hoe ze recht had op het geluk om oma te zijn. Hoe het leven haar dat geluk, die zorgeloosheid, die mooie momenten nog verschuldigd was na alles wat ze al heeft meegemaakt.