Lieve Meggie,
Wat ik nog weet van jou, is niet veel meer. En wordt steeds minder.
Dat schreef ik enkele jaren geleden al. Vandaag is het twintig jaar geleden dat je stierf. Dat is twee keer zo lang als je geleefd hebt.
Er was een tijd dat ik alles wat ik me nog herinnerde van jou krampachtig probeerde vast te houden. Ik kende elke foto. Ik kende elk souvenir. Het kaartje van je communie hing vier jaar naast mijn bed op kot. ‘Dank dat ik zo fijn spelen mag’, stond erop. Na een tijd gaat zoiets op in je interieur. Je ziet het niet meer. Souvenirs geven slechts een warm gevoel wanneer je ze onverwacht terugziet. Daarom heb ik later nooit ergens een foto van je opgehangen. Een foto die ergens staat of hangt, verliest betekenis en vergeelt. Of misschien wilde ik niet dat mensen me erop zouden aanspreken. Ik wilde niet over jou moeten vertellen, zonder dat het mijn eigen keuze was. Waarom niet? Na enkele jaren begon ik erover te twijfelen of het wel kon dat ik je nog steeds miste. Je was ‘maar’ een vriendinnetje. Ik voelde me een aansteller omdat ik nog zo vaak aan je dacht. Ik vroeg me af of het nog verdriet was, of de herinnering aan verdriet. Ik vroeg me af of ik wel aanspraak maakte op verdriet. Ik was tenslotte geen zus, geen broer, geen vader en geen moeder. Hadden we elkaar zelfs nog gekend als je niet was gestorven?
Maar ik bleef aan je denken. Dat doe ik nu al twintig jaar lang. Om aan mezelf te verantwoorden welke impact jou afgeven op mijn leven heeft gehad ben ik je de laatste jaren steeds meer als een zusje gaan beschouwen. Het is niet vergezocht. We waren tenslotte altijd samen, als erwtjes en worteltjes. En toch konden onze interesses en talenten niet verder uit elkaar liggen. Jij kon goed fietsen. Ik kon goed lezen. Jij danste doodgraag. Ik niet. Jij was stoer en soms een beetje stout, ik de überseut. Je moest ook wel, als nakomertje met drie oudere zussen en een oudere broer. Weet je, mijn zus en ik, we verschillen hemel en aarde van elkaar, en toch zijn we twee handen op één buik. Hetzelfde gevoel had ik met jou. Jij bent mijn verloren zusje. Alleen zo kan ik uitleggen hoe hard ik je mis.
Afgelopen zomer, op de voorlaatste dag van mijn moeder haar leven, zat ik op mijn bed. Mijn kinderen waren net met hun vader naar Antwerpen teruggekeerd, en ik wist dat ze mama voor de laatste keer gezien hadden. Dat was zo’n droevig moment dat ik even alleen moest zijn. Dus ik ging naar mijn oude kamer, en zat op mijn bed. Ik zat op het dekbed van de Troetelbeertjes waarop we altijd keukentje speelden. We deden alsof we in de potten en de pannen van de Troetelbeertjes roerden. Er is nooit een haar op mijn hoofd geweest dat eraan dacht om dat dekbed weg te gooien. Plots is het twintig jaar later en ligt het daar nog, op mijn bed in Zuienkerke, totaal afgebleekt door de zon.
Alsof die laatste dagen met mama nog niet vol genoeg symboliek en betekenis waren, ging ik door mijn oude brieven. Ik was op zoek naar brieven van mama. Woorden van mama toen ze nog woorden had. Ik vond er veel terug. Ik las ze voor aan mijn broer en zus. Ik was blij dat ik haar woorden vond.
Maar wat ik ook vond, was een briefje van jou. Een briefje waarvan ik niet vergeten was dat het bestond, dat niet, maar waar ik wel al enkele jaren niet meer aan had gedacht. Een briefje van op kamp. Ook het communieprentje vond ik toen terug. Het gevoel dat ik kreeg toen ik die dingen terugvond, kan ik – die nochtans niet slecht ter taal ben – niet omschrijven. Een warm, nostalgisch en geborgen gevoel. Meer troost dan tristesse. Souvenirs zijn maar waardevol wanneer je ze kan terugvinden.
Meer tristesse dan troost overviel me echter de volgende dag, en alle maanden daarna. Ik dacht altijd dat ervaring met verdriet het de volgende keer makkelijker maakte. Ik dacht: het enige voordeel aan jou te hebben moeten verliezen, is dat een volgend verlies makkelijker verteerbaar zal zijn. Ik heb tenslotte een deel van het werk al gedaan. Maar oud verdriet maakt nieuw verdriet niet zachter, integendeel. Oud verdriet strooit zout in verse wonden. Het verdriet om jou is aanweziger dan ooit, het komt bovenop of middenin mijn nieuwe rouwproces. Het maakt het nog rauwer en harder. Het besef dat dit nooit voorbijgaat. Dat er momenten van vreugde kunnen zijn, maar dat verdriet altijd zal blijven sluimeren onder de oppervlakte. Dat vreugde nooit meer ondubbelzinnig vreugde zal zijn.
Alleen de allerkleinste herinneringen aan jou zijn blijven hangen. Niet aan de bel kunnen en dan maar door jullie brievenbus roepen. Iets moeten halen in het cafeetje enkele huizen verder en een snoep krijgen. Samen de waterpokken krijgen en aan de trap poseren. Ik kan je lach nog steeds horen. Meerdere keren per maand schud ik het hoofd in ongeloof, dat het al twintig jaar is. Ik denk dat ik me er soms niet eens van bewust ben hoe vaak ik nog aan je denk.
Elke dag geef ik Thomas soep met brood. Ik scheur zijn brood in stukjes, gooi ze in de soep en lepel ze weer op. Zo at jij je soep het liefst, herinner ik me. Elke dag zit jij mee aan tafel met Thomas en mij, terwijl we soep met brood eten.
Martha steekt voortdurend haar tong uit. Bij alles wat ze doet, hangt die tong uit haar mond. Mijn mama zei daarover: ‘Met je lang blad’. Het moet dus zijn dat ze dat ook als baby al deed, want van zodra Martha 10 maanden was, kon mijn mama niet meer spreken. Maar ook jij kon je tong niet in je mond laten zitten wanneer je een inspanning deed. Ik zie je nog zitten in de klas, aan het zwoegen op een oefening, met je tong tussen je tanden geklemd.
Martha eet verschrikkelijk graag rozijntjes. Ze wil er elke dag. De rozijntjes stonden in de hoekkast van jullie keuken. Ik zie je nog op het werkblad klimmen om de rozijntjes uit de kast te halen. Ik, de überseut, vroeg: ‘Mag dat wel van je mama?’ Jij trok het je niet aan. Je wilde rozijntjes en je wist ze staan. Wat hield je nog tegen?
Wanneer ik een pil niet doorgeslikt krijg, denk ik aan die keer dat ze ons op cm-kamp uit ons bed haalden om ons een pilletje tegen hersenvliesontsteking te geven. Jij kon geen pillen slikken, zei je mama, maar het was je toch gelukt (terwijl ik het mijne door de lavabo heb gespoeld, ik heb dat nooit aan iemand durven toegeven). Je was apetrots.
Weet je nog hoe je lachte met Wendy’s tattoo op haar schouder? Je zei dat het belachelijk zou zijn, wanneer ze als oud vrouwtje met een verrimpelde tattoo zou moeten rondlopen. Ze heeft het helaas nooit tot oud vrouwtje geschopt. Samen met jou, veel en veel te jong, gestorven. Wanneer ik ergens een roos op een schouder zie, denk ik aan Wendy als oud vrouwtje.
Zo zijn er 1001 dingen die me elke dag nog aan jou doen denken. Je zit in mijn hart. Je bent een deel van mijn leven. Ik ben wie ik ben omdat ik jou gekend heb.
Ik mis je, Meggie, al twintig jaar. Ik weet nu ook dat ik je over twintig jaar nog steeds even hard zal missen.
10 januari: Sofie & Meggie
18 oktober: Meggie & Sofie