De dreiging van normaal

Mijn zoontje kijkt naar de roze wolken en de ondergaande zon: “Wij zijn gelukzakken hé, mama, dat wij dat kunnen zien.” 

Het is eind november. Ze hebben weer een woensdagnamiddag zonder jas kunnen buiten spelen en in de bomen klimmen. We kunnen van 2020 veel zeggen, maar ‘t is heel vaak heel schoon weer geweest. De zon is vele malen prachtig op- en ondergegaan en ik heb er vaker bij stilgestaan. Terwijl ik dit schrijf, valt er weer een magistraal licht op de bomen in de tuin. Zolang de zon blijft shinen zoals ze dat al miljoenen jaren doet, komt alles goed. 

Winterslaap

Mijn jaarlijkse herfstvermoeidheid is erger dan ooit. Ik heb dit jaar te hard gewerkt, me te veel in haarspeldbochten gewrongen om al mijn rollen te combineren. Corona heeft mijn leefritme niet vertraagd, integendeel. Als de village to raise a child helemaal wegvalt, is de druk op de gezinnen hoger dan ooit. We combineren ons een ongeluk, maar alle leuke dingen die de druk van de ketel kunnen halen, zijn geschrapt. Dat eist zijn tol, en dan spreek ik zeker niet alleen voor mezelf.  

Ik wil in winterslaap en niet meer moeten buitenkomen. Dit jaar is het nog verleidelijker om me in de allenigheid te wentelen dan andere jaren. Ik begrijp niet veel van fysica, maar wel dat een lichaam dat in rust is in rust wil blijven en dat een lichaam dat ligt te vegeteren in de zetel, wil blijven vegeteren. Hoe langer de eenzaamheid duurt, hoe moeilijker ze te verbreken. 

Silver blessings …

Het sociaal contact dat ik kan krijgen, grijp ik met beide handen. Ik ben blij dat mijn vriendinnen me naar buiten sleuren, ook als het regent, en dat een avond wandelen, giechelen en schaterlachen me toch weer energie geeft om de volgende dag aan te kunnen. Ik ben blij met mijn wijs gekozen knuffelcontact en de zalige dagen die we al samen hebben doorgebracht. Silver blessings, count your linings … Of zoiets. 

2020 heeft me geleerd om de kleine dingen meer te appreciëren: speeltuinen die open zijn, een glas rode wijn op café, dat soort dingen. Ik dacht dat ik dat al geleerd had door de afgelopen jaren: het verliezen van mijn mama, mijn scheiding en het verliezen van een kerngezin … Maar die zaken zijn individueel, en je kan daar wel dingen uit leren, maar je moet ook gewoon blijven functioneren in een wereld die die wijsheid nog niet verworven heeft. 

Moral fatigue en de dreiging van normaal

2020 is anders. We zijn allemaal collectief en mondiaal in rouw. We zijn allemaal collectief en mondiaal tot in elke vezel vermoeid. Op een podcast hoorde ik een uitstekende uitleg over moral fatigue. Dat pakweg een brood gaan kopen nu veel meer denkwerk vergt dan vroeger: heb ik mijn mondmasker bij, zijn mijn handen ontsmet, hoe lang zal de rij bij de bakker zijn … Wanneer we thuiskomen met ons brood zijn we uitgeput. Dat is normaal, dat hebben we allemaal. De gewone dingen zijn niet meer gewoon. 

De zon die opkomt boven de luchthaven op een willekeurige schoolochtend …

Waar ik het bangst voor ben, nu, is dat we uiteindelijk niks geleerd zullen hebben. Dat we de speeltuinen en dat glas rode wijn op café binnen de kortste keren weer for granted zullen nemen eens dat vaccin er is. Dat we collectief zonder nadenken weer in die rush zullen stappen en de op- en ondergaande zon niet meer zullen zien. Hoezeer ik ook verlang naar een leven waarin ook de leuke dingen weer kunnen en waarin de dreiging van dat virus weg is, ik voel nu ook een enorme dreiging van normaal. En ik heb geen idee wat ik daar als individu tegen kan beginnen. 

Ik neem me alvast één iets voor: blijven kijken naar de roze wolken en de ondergaande zon. 

Wij zijn gelukzakken hé, dat we dat kunnen zien!

Over leesdipjes en Varkensribben

Over leesdipjes

Ik heb dit jaar al 49 boeken uitgelezen. Ik zou het aan de lockdown kunnen danken, maar daar heeft het eigenlijk weinig mee te maken. Nadat ik de eerste maanden van het jaar in een uitstekende leesflow zat, kreeg ik bij het begin van de lockdown net mijn eerste leesdipje. Plots waren alle boeken die nog op mijn to read stonden irrelevant geworden, want wat konden schrijvers tót maart 2020 nu voor zinvols vertellen over de wereld vanáf maart 2020. Het dipje duurde gelukkig niet lang, en natuurlijk blijft alles wat vooraf geschreven is even zinvol. En dan heb ik niet eens alleen over De pest van Camus, het boek dat een ware revival kende voorjaar 2020. 

Die leesdipjes overvallen me om de zoveel maanden en intussen heb ik genoeg levens- en leeservaring om te weten dat ze ook altijd weer voorbijgaan. Er is altijd weer een boek dat me eraan herinnert waarom ik lees. Ik zit momenteel trouwens weer in een dipje. Ik geraak niet door ‘Jaag je ploeg over de botten van de doden’, al vind ik het mooi (maar die astrologie …). Ik geraak niet vlot door ‘The silence of the girls’, al vind ik de premisse goed en stelt de uitwerking geenszins teleur. Ik geraak moeilijk door ‘Mannen die deugen’ van Ivan Jablonka, al is het heel interessant. Ik begon de afgelopen dagen al met ‘Ask again, yes’ en ‘Blue nights’ en ‘Stille sneeuwval’, stuk voor stuk boeken waarvan ik zeker ben dat ik ze goed zal vinden. Ik ben op zoek naar een exemplaar van ‘Geheel de uwe’ van Connie Palmen (iemand?) dat niet meer verkrijgbaar is bij de reguliere boekhandel, en voor mijn nieuwe leesclub moet ik ‘Radetskymars’ beginnen lezen. Nu ik dat zo allemaal opschrijf, besef ik dat het vooral een gebrek aan focus is dat me parten speelt. Mijn springerige, rusteloze brein laat zich weer eens niet vastpinnen op één boek, waardoor ik helaas géén boek lees.

… en Varkensribben

Maar er is één boek dat ik vorig weekend, middenin die leesdip, op een halve dag uitlas. Mijn 49ste boek van 2020. Dat is een heel bijzonder boek. Het is een boek dat ik al wilde lezen toen de auteur en ik elk jaar op 1 september vriendschapsijsjes gingen smullen in Da Vinci, briefjes naar elkaar stuurden via de binnenpost op kamp en giechelden over gele broeken. Mijn lieve, oude vriendin Amarylis De Gryse heeft een boek geschreven! Varkensribben is een veelbelovend debuut over het ‘weg eten’ van emoties, afwezige vaders en de besparingslogica in de zorgsector. 

Ik moest al lachen vanaf de eerste zin (“Zo gaat het leven: je wordt het huis uit gegooid net wanneer je de was zou moeten doen.”) en werd ondergedompeld in een melancholisch sfeertje vanaf de tweede. Zoals ik had verwacht, heeft dit boek de typische tristesse van een Vlaamse roman. Dat is niet slecht, integendeel. Het is tegelijk ook een heel universeel verhaal. Het portret dat Amarylis van de zorgsector schetst is ongemeen hard, maar – helaas – ook realistisch.

Doordat ik het veel te snel uitlas, bleven sommige beelden ‘s nachts door mijn hoofd spoken. Maar wat een beelden! En ook: geuren en smaken. Ik hoorde het sissen van de boter en het ‘applaudiseren’ van de uien. Ik rook de gesmolten boter en het gebraden vlees. Ik waste samen met het hoofdpersonage het rauwe gehakt van tussen mijn vingers. Sommige beelden kwamen heel erg binnen, zoals de wegdrijvende chocolade en wat het hoofdpersonage daar dan bij denkt.

Op het einde bleef ik wat op mijn honger zitten (spoiler alert: je krijgt écht honger van dit boek). Ik had Marieke graag nog wat beter leren kennen. Ik had haar de ‘Vlaamsigheid’ graag zien ontgroeien. Maar dat betekent alleen maar dat ik graag nog veel meer van Amarylis wil lezen. 

Het is misschien niet echt mijn plek om trots te zijn op Amarylis, maar ik ben het toch! En als haar oude leidster mag het misschien ook wel een beetje. Ik ben zo blij dat zij heeft waargemaakt waar we samen van droomden toen we giecheltrutjes waren. Ze is een échte schrijfster geworden, en nog een goede ook.

Gelukkig zijn, dat is …

Afspraken afzeggen wanneer je moe bent en nood hebt aan alleen zijn. My favourite plans are cancelled plans! Ain’t no party like an introvert party, ‘cause an introvert party don’t start. 

Niet bang zijn dat de mensen met wie je had willen afspreken, verdwenen zullen zijn wanneer je weer in buitenkommodus bent. 

Op een zetelavondje dat verdacht veel aan de nakende herfst doet denken in vijf verschillende boeken beginnen lezen, en vrezen dat je in een leesdip zit, of überhaupt niet meer kan lezen, tot het zesde boek je vanaf de eerste paar bladzijden bij je nekvel grijpt. In casu: Jaag je ploeg over de botten van de doden. Die titel alleen al …

Lezen in een stil huis met een slapende kat aan je voeten. Een kat die hier nog maar enkele dagen woont, overigens, maar blijkbaar al besloten heeft dat jij ‘good peoplez’ bent en al spinnend op je schoot springt wanneer jij in je boek aan het lezen bent. Ze heet Minoes. Die naam hebben we niet zelf gekozen, maar Martha vond ‘m mooi. En aangezien ik Crookshanks, Makreel (uit De opwindvogelkronieken), Sir-Sleep-A-Lot of een andere literaire naam niet verkocht kreeg, kan ik me wel vinden in een Annie MG Schmidt-naam. 

Zien hoe je kinderen stralen op de foto’s van het kampje waar ze door allerlei toevalligheden zowat alle kindjes kennen. Heel efficiënt carpoolen met andere ouders voor het brengen en halen van de kindjes, aangezien we elkaar dan toch allemaal kennen. Blij zijn omdat je dus ook elke ochtend en elke avond even een kort babbeltje kan doen met die ene goede vriendin. 

In de auto luisteren naar de grappige/boeiende gesprekjes van zevenjarigen over hoe ouders altijd maar naar het nieuws willen luisteren, en dat zelfs Karrewiet altijd alleen maar nieuws over grote mensen brengt, en of wij nu nog niet weten dat corona gevaarlijk is, want dat is het enige waar al het nieuws over gaat, en ‘jaha corona is gevaarlijk, we weten het al’. Stel je hier gerust het nodige oogrollen bij voor. 

Belachelijk veel dingen moeten regelen en doen, naast een werkweek van 40 uur op een job waar het ook nog eens belachelijk druk is deze periode (wij maken boeken voor het hoger onderwijs, het academiejaar start binnen … 3 … 2 … 1 …), en er dankzij een strakke planning toch in slagen om alles onder controle te hebben. Maar ook net genoeg kunnen loslaten om het niet erg te vinden wanneer je toch eens moet schuiven met het één of ander omdat de kinderen meer te vertellen hadden over hun fantastisch leuke kampje dan je in je strakke planning had ingecalculeerd. 

Trots zijn op jezelf, omdat je ondanks je ADD-chaos-kop toch zoveel onder controle hebt. Mild zijn voor jezelf over de dingen die door de mazen van het net glippen.

Een lekkere koffie maken in de middagpauze en er even bij gaan zitten, in de tuin, met een zalig zomerbriesje in je nek.

Petrichor. 

2020 ontzettend veel leuker vinden dan 2019, ondanks het feit dat het … 2020 is, you know …

Rondfietsen in Antwerpen en beseffen hoeveel je van ’t Stad houdt, zeker wanneer we door de rest van het … nee, door de parking, there, I said it, verketterd worden. Dat dit dorp met kapsones thuis is. Dat je hier graag bent.

Een minikampeertripje van één nacht doen met je bubbel, en dat de foto’s even mooi zijn als het moment zelf was. Het zonde vinden dat het maar één nacht was, maar vooral aangenaam verrast zijn over

  • hoe groot en zelfstandig en behulpzaam onze kinderen worden
  • hoe gehecht ze aan elkaar zijn, ook nadat ze elkaar maanden niet hebben gezien (damn you lockdown)
  • hoe smooth en gezellig alles verloopt

Thuiskomen van het minikampeertripje van één nacht en opgeladen zijn alsof je drie weken vakantie hebt gehad.

 © An Ghysel

Blij zijn met hoe goed de kinderen zich voelen en trots zijn op ons om hoe wij het co-ouderschap aanpakken en hoe we hiermee omgaan, alle vier. Natuurlijk blijft de optimale situatie een kerngezin met twee ouders die elkaar graag zien, maar als dat niet kan, dan is wat wij hebben the next best thing. 

Met een vriendin uit de buitenbubbel een fles bubbels kraken en klinken op het goede post-divorce life. 

Buitenbubbels en bubbels tout court … 

Enzovoort.

Wanneer je kniehoog in de echtscheidingsmodderpoel staat en de overkant amper zichtbaar is, geloof je het niet wanneer mensen je verzekeren dat je weer gelukkig zal worden. Maar het is waar. Je wordt weer gelukkig. 

A day in the lockdown life …

Gelukkig zijn er prachtige zonsondergangen …

Gisterenavond was ik er voor het eerst in wat als vele, lange weken aanvoelt, in geslaagd om de vaatwasser in te laden vóór ik de kinderen in bed stak, zonder dat hier of daar nog een pot bleef staan die er niet meer bij kon. Dat heb ik dan toch al onder controle, dacht ik, niet zonder enige trots. Resten me nog de 1001 andere huishoudelijke karweitjes die ik wel eens zal doen … als ik dood ben ofzo. Maar de afwas heb ik toch al onder controle …

Toen ik een uur later weer beneden kwam van kinderen in slaap te strelen en de dag te overlopen met hen, stelde ik vast dat de keukenvloer een schuimtapijt was geworden. Ik had het laatste restje van de fles afwasmiddel in een bekertje laten lopen, en per ongeluk dat bekertje met afwasmiddel in de vaatwasser gestoken. Moet je dus niet doen. Overal schuim, overal water …

De moedeloosheid overviel me. Ik haalde de nog vuile afwas uit de machine, schepte het water en schuim op met potjes en handdoeken, veel handdoeken, ik hing de handdoeken buiten te drogen, in de hoop dat de zon de volgende dag tenminste dat werk van me zou overnemen (alle beetjes helpen), liet de vuile afwas staan onder het motto: ‘future Sofie will solve this’, en schonk me een glas wijn uit om nog even van de rust in de tuin te genieten.

Nu ja, rust. De ring overstemt sinds een week of twee weer het ruisen van de wind, en de sirenes herinneren me er weer elke avond aan dat ik echt wel in ’t stad woon, hoe groen mijn eigen tuintje ook moge zijn. De voordelen van de lockdown zijn opgeheven in naam van de Heilige Economie. De nadelen mogen we houden, bedankt en tot ziens.

Zelfs telewerken met kinderen in huis went op den duur, al vraag ik me af of het de gewenning is van de kikker in het water dat langzaam aan de kook wordt gebracht. We doen dit al 11 weken. Werken, eten maken, tafel dekken, eten geven, tafel afruimen, werken, endless repeat … De micro tijdens een vergadering snel op mute zetten, vlak voor het kind roept: ‘ik heb kaka gedaaaaaaan’. Je afvragen waar ze in godsnaam die blokfluit vandaan hebben die je nog nooit hebt gezien en die ze tijdens een andere meeting uitgebreid uittesten. En waarom ze altijd net van een stoel af vallen of tegen de tafel knallen wanneer er een collega belt. Gooi er dan nog wat preteaching tegenaan, en vraag dan nog eens waarom we moe zijn… 11 weken overleven, 11 weken ter plekke trappelen, in overdrive. 11 weken!

Ik lever elke dag vrij goed werk af en ben elke dag een lieve, aandachtige, empathische moeder voor mijn kinderen. (En soms ook niet.) Ik geef ze eten en beredder het huishouden. Ik blijf maar gaan. Stoppen is gevaarlijk, want ik ben bang voor wat er gebeurt als ik toegeef aan de vermoeidheid. Ik doe mijn best om er ook wat rustmomenten en zelfzorg tussen te proppen, maar als die 24 uur op zijn, zijn ze op.

Ik koester nog steeds de mooie momenten. Dat mijn kinderen elkaar na 11 weken samen spelen nog niet beu zijn, integendeel. Dat ze dingen blijven verzinnen. Dat ze blijven leren. De vrijheid om ’s avonds om 20 uur nog een wandeling bij zonsondergang te maken met ons drietjes. Samen een film kijken met vers gepofte popcorn. Na schooltijd ijsjes scheppen voor mijn eigen kinderen, het ‘bubbelgenootje’ van mijn oudste en haar zus, de kinderen horen spelen op de stoep, terwijl ik nog even kan werken. De verbondenheid met mijn kinderen. De kleine gesprekjes die me elke dag doen lachen. Ik koester ze. Echt. Maar ik ben ook moe. Heel moe.

Ik heb vakantie nodig. Ik moet nog anderhalve maand wachten voor mijn twee weken zomervakantie. En ik heb niet meer genoeg verlof om zomaar eens een dag te nemen.

Ik wil niet klagen. Maar ik weet ook dat ik niet de enige ben die uitgeput is, integendeel. Als ik klaag, is het niet omdat ik medelijden wil van mensen die niet in deze situatie zitten momenteel. Ik klaag, omdat ik aan de vele mensen die wél in deze situatie zitten, wil zeggen: je bent niet alleen. We zijn moe. We zijn overspannen. Het is normaal. Het is oké. En we doen het toch maar! Goed bezig, jij, ik, wij!

En nu maar hopen dat volgende week ook de kleuters weer naar school kunnen en dat ik mijn vloer misschien eens strijkparel- en Legovrij genoeg krijg om de poetsvrouw terug te laten komen …

Hoop doet leven. Ofzo.

Verdwalen in de regen

Moederdag vandaag. De zoveelste – ik tel ze niet meer ­­– zondermoederdag. De eerste zonder kindjes. Die waren bij hun papa vandaag. Toch had ik het minder lastig met moederdag dan andere jaren, zolang ik de sociale media wat meed. Ik kocht een meringue voor mezelf en at ‘m lezend op in de tuin onder een waterachtig lentezonnetje. Ik verdronk in het prachtige verhaal van het moerasmeisje, waarin naast haar ook de natuur een hoofdrol speelt. Toen ik bijna moest huilen van ontroering besloot ik dat ik het boek niet in één ruk zou uitlezen, maar even zou gaan fietsen alvorens het alsnog vandaag uit te lezen. Donkere wolken pakten zich dreigend samen aan de hemel, maar dat deerde niet. Fietsen in de regen is heerlijk als je weet dat daarna een warme douche op je wacht. Ik was op zoek naar een rozenautomaat waar ik al tientallen keren ben langsgefietst op mijn ritjes naar Borsbeek, Mortsel, Boechout en Hove, maar die ik nog altijd niet kan vinden als ik hem zoek. Ik volgde mijn gevoel en sloeg af waar de bomen het mooist waren en de vogels de mooiste melodietjes floten. Een man riep me iets toe en wees naar de lucht. Ik weet het, dacht ik, het gaat regenen. Toen kwam ik plots in een wandelzone terecht die ik nog niet kende. Ik was benieuwd, zou dat wandelpad niet uiteindelijk ook richting mijn huis leiden? Ik besloot even te negeren dat mijn oriëntatiegevoel me altijd de verkeerde richting uitstuurt en volgde de paadjes naar weer een bos dat ik nog niet kende. Het begon te regenen, steeds dikkere druppels en dan zelfs hagel. Ik trok mijn regenjas aan en verdwaalde verder, aan de rand van een bos in de gietende regen. Als ik de spoorweg volgde, zou ik uiteindelijk wel thuis uitkomen, dacht ik. Alleen wist ik totaal niet meer aan welke kant van het spoor ik me bevond. Het regende steeds harder en ik was doornat, maar de regen geurde heerlijk en het felle lentegroen stak prachtig af tegen een donkergrijze hemel. Ik volgde de spoorweg tot die een andere en weer een andere kruiste en ik echt geen idee meer had waar ik was, behalve dat het niet heel ver van huis kon zijn. Toen zag ik een bekend punt. De weg naar huis was eenduidig, rechtdoor en kort. Maar ik koos toch weer een andere omweg, want eenmaal je doorweekt bent, kan je niet nog natter worden. Ik fietste nog een ommetje om mijn favoriete fort heen en verbaasde me weer eens over al het groen dat deze plek te bieden heeft. Onder bruggetjes stonden mensen te schuilen, gezwind fietste ik hen voorbij, terwijl het water van mijn regenjas naar beneden gutste. Eenmaal thuis trakteerde ik mezelf op een warme douche en dito chocomelk. Verdwalen in de regen, op een plek waar je eigenlijk niet echt kan verdwalen, is het dichtste bij geluk dat een mens kan komen.

IMG_20200510_162040877_BURST001

Op verlof in mijn hof

Er zijn de dagen dat ik moet werken …

Die zijn waanzin. Als je met cortisol elektriciteit kon opwekken, kon ik de hele straat van licht voorzien.

Hoe langer dit duurt, hoe minder mijn kinderen, en zeker mijn jongste, het kunnen verdragen dat ik aanwezig ben maar niet beschikbaar. Ik kan me daarin inleven, natuurlijk kan ik dat. Zo’n moeder die met een doodse blik naar een lichtbak zit te staren terwijl jij loopt te mekkeren dat je je verveelt, ik herinner me nog exact hoe frustrerend dat was. Mijn werk vergt een zekere concentratie, maar een tekst lezen over het Belgische en Europese mededingings-, consumenten- en handelspraktijkenrecht, terwijl er in dezelfde ruimte strijkparels worden rondgestrooid en er ruziegemaakt wordt over wie het eerst dit of dat vormpje wilde gebruiken, dat is op zijn zachtst gezegd een uitdaging. Elke ochtend neem ik me voor om vandaag RUSTIG te blijven. Elke avond troost ik mezelf met de gedachte: morgen een nieuwe dag, een nieuwe kans … Ik heb maar één meeting van ongeveer een uurtje per week (hashtag ilovemyjob), maar ‘mama moet nu even vergaderen’ lijkt voor mijn jongste de trigger te zijn om al zijn kleren uit te doen en te roepen dat ik hem NU weer moet aankleden of om op endless repeat om een snoepje te komen zeuren. De muteknop in MS Teams weet ik staan met mijn ogen dicht; die van het kind heb ik helaas nog niet gevonden. Op het einde van zo’n werkdag ben ik waarlijk uitgeput. Die spreidstand is niet uit te houden. Maar op één of andere manier blijven we het toch maar doen.

 

En er zijn de dagen dat ik niet moet werken …

Die zijn heerlijk. Ik gedij goed in lockdown. Het is introvert heaven. Ik ben op verlof in mijn eigen hof.

Ik zag het lente worden in de tuin. Een grote, oude berk in de tuin van de buren van mijn buren was enkele weken geleden nog kaal. Op slechts enkele nachten kreeg hij een dikke kruin van frisse groene blaadjes die met volle overgave ruisen in de wind. In de boom in onze tuin zoekt een koolmees zingend een vriendje; we kijken ernaar tot onze nek er pijn van doet. We zien blauwe, witte en oranje vlinders. We zien en horen eksters, duiven, koolmeesjes en merels. We picknicken bijna elke dag, vaak buiten, soms binnen. Vanop het dak kijken we naar de maan en naar Venus. Ik zag starlink al twee keer passeren, maar wist pas de tweede keer wat het was. Ik ging fietsen en zag de zon ondergaan in de Schelde. (“De zon gaat niet onder, dat is gewoon de aarde die draait, mama”, zegt mijn wijsneus-dochter dan.) Ik maakte een dauwtrip en zag de zon opkomen in het natuurgebied op enkele kilometers van mijn voordeur. Terwijl het lente werd in de tuin maakten we van een troosteloze buitenmuur heel impulsief een kleurig kunstwerk dat me elke dag weer vrolijk maakt. We tekenen en schilderen en kleuren erop los. Het huis ligt vol stiften, potloden, pennen en penselen. Alles wat ik ooit niet heb weggegooid, komt plots van pas. De muren zijn museumwanden geworden. Ik vind elke dag nieuwe tekeningen. Ik heb het puzzelen herontdekt, hoewel dat sinds mama’s laatste week zoiets beladen is. Terwijl mijn dochter en ik over een puzzel gebogen zitten, vertelt ze honderduit. Mijn zoon en ik hebben samen een hondje gestrijkpareld. Ze stellen me 1001 vragen per dag, over de sterren, de planeten, de vogels en Kulderzipken; de meeste kan ik niet beantwoorden. Niettemin leren we elke dag ontzettend veel bij. We leven ons uit. We leven. We zijn intens verbonden met elkaar. Ik ben nooit eerder zo in het reine met mezelf geweest als nu. De creativiteit en de leergierigheid die heersen in dit huis, die wil ik nooit meer kwijt.

Ik ben tevreden. En ik wil niet meer terug naar het gewone leven.

 

Verloren tijd

Vorige zomer zat ik op een zwoele zomeravond (verschrikkelijk cliché) in de tuin. Het was een lange dag geweest, en ik was te overprikkeld om het oorverdovende lawaai van de ring te kunnen verdragen. Ik moest dus naar binnen vluchten om echt tot rust te komen.

Nu is alles anders. Gisterenavond, een zwoele lente-avond, genoot ik van de stilte in de tuin. Ik hoorde alleen de stemmen van de buren, het fluiten van de vogels en het gerinkel van belletjes ergens in één of andere achtertuin. Omdat ik te moe was om te lezen, keek ik gewoon een beetje naar de sterren en de maan. Ik heb de indruk dat de hemel helderder zichtbaar is vanuit mijn stadstuin sinds de wereld tot stilstand is gekomen. Ik rook de lente in mijn tuin en vroeg me af wat ik er normaal ruik. Fijn stof en kerosine misschien.

Hoe fijn zou het zijn als we na deze crisis niet gewoon opnieuw beginnen met waar we mee bezig waren. Dat het verkeer nog wat langer van de ring wegblijft. De vliegtuigen nog wat langer aan de grond. Dat we de lente kunnen horen en zien in de tuin. Dat we buiten kunnen zitten ’s avonds en genieten van de rust. Dat de wereld nog wat langer stil blijft staan.

Ik maak me weinig illusies. De kans dat alles trager wordt hierna is kleiner dan de kans dat alles nog een tandje sneller moet om de verloren tijd in te halen. Maar voor mij is dit gewonnen tijd. Tijd om naar de sterren en de maan te kijken, tijd om de lente te ruiken, te horen en te proeven, tijd om stil te staan, tijd om diep in en uit te ademen.

Ik ben doodmoe. Maar mijn zintuigen zijn wakkerder dan ooit.

De geest is uit de fles

Ik vind dat een mooie uitdrukking. De geest is uit de fles.
De geest is echt uit de fles nu.

Dit is wat mij betreft de crisis die er te veel aan is. Al jaren maak ik van de ene crisis na de andere ‘het beste’. En nu ben ik het beu. Ik ben moe en ik wil alleen maar mopperen. Leven, ge pest me. Eerst dat anderhalf jaar met mama, dan huwelijksproblemen met na jaren in overlevingsmodus te functioneren een scheiding, dan nog een kleine crisis hier die verdrongen is door een iets grotere identiteitscrisis ginder, die nu weer verdrongen is naar mijn donkerste nachtmerries omdat ik momenteel geen tijd heb om ermee te dealen.

Iemand zei me enkele maanden geleden: jij bent een goeie om mee naar de oorlog te gaan. Je blijft doorgaan, al sta je kniehoog in de diepste drek, en zie je de uitweg uit het moeras niet, toch blijf je doorgaan en zeg je: kom jongens, die richting uit, we komen er wel. Zo is dat. Nu is het oorlog, of toch een crisis die door velen vergeleken wordt met een soort van derde wereldoorlog, en ik ben het weer aan ’t doen, aan ’t doorgaan, mijn kindjes door het moeras aan ’t dragen, niet opgeven, niet trunten.

Maar ik ben echt heel moe. Ik zou graag willen dat hierna, als het alstublieft even kan, het leven gemakkelijk wordt. Dat het leven gewoon mooi wordt. Dat ik niet zo ontzettend mijn best moet doen om ergens ‘het beste van te maken’. Ik zou graag eens leven in plaats van alleen maar overleven. Het is genoeg geweest. Ik heb voorlopig mijn deel gehad. Nu graag een medaille en een kus van de juf. O, ik ben zelf de juf. En die medaille zal ik ook zelf wel knutselen. Geen dank.

Overleven in tijden van corona

Soms ben ik de moeder die verzuipt. Ik sta er alleen voor met de kindjes. Ik probeer elke dag te jongleren met de ballen: thuiswerk, mama zijn en juf zijn. Het is pittig en vermoeiend. Nee, dat is een understatement. Het is ON-MO-GE-LIJK.

Maar ik wil niet klagen. Want we zijn veilig thuis met zijn drietjes, en ik ben blij dat ik opgesloten zit met mijn twee lievelingsmensen op de hele wereld. Ik heb vriendinnen die eten komen brengen en die chips voor me gaan halen in de winkel. Ik héb werk en ik kán thuiswerken. Hoe klein ik mijn sociale cirkel ook hou, er gaat geen dag voorbij dat ik niet even een klein babbeltje kan doen met een écht iemand, van voordeur naar voordeur, door de struiken in de tuin heen, of tijdens het stoepkrijten (op veilige afstand, dat spreekt voor zich). Ik ben blij dat ik hier woon, want eenzaam ben ik helemaal niet.

Soms ben ik ook de moeder die van de afgelopen jaren wel geleerd heeft dat ze uitstekend functioneert in crisistijd. De moeder die elke dag de picknickdeken spreidt in de tuin en na het eten in het zonnetje nog zelf kleurplaten voor haar kinderen tekent of voorleest uit Sjakie en de chocoladefabriek. De moeder die kan genieten van het vertragen, die er berusting in vindt dat haar kinderen momenteel niet veel voor school werken, maar dat spelen toch het belangrijkste is dat een kind moet doen. En van tv leren ze ook veel bij, toch? Wat ik nu presteer, in mijn eentje, zal ervoor zorgen dat er nooit meer iemand mij een laag zelfbeeld zal moeten aanpraten, ook ikzelf niet.  

Maar ik wil niet stoefen, want voor elk moment dat ik het gevoel heb dat ik duizend man sterk ben en deze situatie onder controle heb like a boss, zijn er ook momenten dat ik mijn haar uit mijn hoofd wil trekken uit woede en frustratie.

Wat ik het lastigste vind aan het hele thuiswerk/fulltime alleenstaande moeder/halftijds juf zijn, is het voortdurende schakelen. We zijn niet gemaakt om te multitasken, neen, ook vrouwen niet. En ik kan niet anders nu. Van het moment dat ik ’s morgens uit mijn bed rol tot het moment dat ik ’s avonds uitgeput in slaap val wanneer ik de kinderen in bed steek, gaat het in mijn hoofd van ‘brood uithalen voor straks, die boeken opladen bij die drukker, de lievelingspyjama van kind 2 wassen, wat gaan we eten vanavond, ik moet dat manuscript naar de zetter sturen, hoe zal ik kind 1 weer van tv weg en aan haar huiswerk krijgen vandaag, ik zal haar aan de slag moeten zetten, dan moet ik daar even tijd voor incalculeren, ik mag niet vergeten om die kip in de diepvries te steken, hoe zorg ik ervoor dat ze straks stil zijn wanneer we die meeting hebben, ik moet vandaag echt de keuken nog eens poetsen …’ en dat maal duizend, de hele dag lang. Ik vind het bewonderenswaardig dat andere ouders na kinderbedtijd nog ‘bij’ werken, maar ik kan het niet. Wanneer ik mijn kinderen in bed steek om 20 uur poets ik zelf alvast mijn tanden, want meestal val ik gewoon mee in slaap. 

Ik sta altijd ‘aan’. Er is nooit een tijdsspanne van bijvoorbeeld een uur dat ik me kan focussen op iets. Nooit. Ik mediteer soms en merk dan dat ik nog minder dan voorheen mijn monkey brain onder controle krijg. Maar ik denk dat het gewoon niet kan in deze situatie. Ik kan me ook nooit eens een klein momentje van ‘onverstandig zijn’ permitteren. Gisteren de keuken niet opgeruimd? Pech, nu is alles aangekoekt en is het nog erger. Gisteren toch eens niet in slaap gevallen met de kinderen en genoten van de stilte in huis en bijgevolg te laat gaan slapen? Pech, nu ben je de hele dag doodmoe. ‘Let it gooo, let it gooo’ is de soundtrack van deze generatie ouders, maar nu kan ik niet loslaten, want elk momentje dat ik het loslaat, wreekt zich driedubbel. 

Mijn monkey brain wordt bovendien om de haverklap onderbroken door ‘mama, ik heb dorst’ of ‘mama, is ’t al tijd voor het vieruurtje’. En ze mogen me onderbreken, want als deze situatie voor ons al zo vreemd en onwezenlijk is, dan moet ze dat voor kinderen zeker zijn. Als ik iets kan doen om het grote gemis van school en vriendjes wat te compenseren voor hen, dan doe ik dat met liefde en plezier.  

Deze situatie is ontzettend kut, en ik heb deze keer niet altijd goesting om het te ‘omdenken’ of te wachten met erover te schrijven tot het in het veilige, verwerkte verleden ligt. Dit is ontzettend kut, en dat is het voor iedereen. En we proberen er allemaal het beste van te maken. Soms lukt dat en soms lukt dat niet. Dat is het leven. 

We gaan ook dit wel overleven.
This too shall pass.

Zondag 9 februari – 6 jaar later

“Liefde is alles, wat er blijft wanneer de rest verloren is” (Bart Peeters)

Zondag 9 februari 2014

Ik zat in de zetel, onder een dekentje, met een boek. Het huis was opgeruimd. Op het vuur stond een grote pot paprikasoep. Boven deden mijn man en mijn baby een middagdutje. Volmaakt huiselijk geluk. Eenvoud. Alledaagsheid. Geluk op zijn dirkdewachters. Meer moest het echt niet zijn voor mij.

Toen belde mijn zus.

Mama was gevallen, maar ze herkende hen nog. Wat die mededeling betekende, drong maar traag door. Het ‘nog herkennen’ was als geruststelling bedoeld, maar benadrukte natuurlijk meteen de ernst van de situatie.

Ik heb het kookvuur dichtgedraaid – de paprikasoep zouden we enkele dagen later integraal moeten weggooien – en ben mijn man gaan wekken. ‘Mijn moeder heeft een beroerte gehad.’ Van slaap naar schrik.

We zijn vertrokken, naar Zuienkerke. Hij reed, ik panikeerde. Nu en dan vroeg hij bezorgd aan mij of het ging.

Daarna waren er dagen van onzekerheid, van lange gesprekken met elkaar en met dokters, van wapperen met het kladblaadje waarop ze haar negatieve wilsverklaring had voorbereid, van moeten beslissen of we haar lieten opereren of haar hersenen zouden laten ontploffen in haar hoofd. De neuroloog besliste om haar te opereren, maar deed ons geloven dat we er inspraak in hadden; de intensivist zei de dag nadien dat het niet ethisch was om iemand met zo’n zwaar hersenletsel nog een levensreddende operatie te laten ondergaan.

Er was schuldgevoel omdat we haar misschien veroordeeld hadden tot het leven dat ze met die negatieve wilsverklaring net wilde vermijden, er was angst voor wat komen zou, er was hoop, veel hoop, me sterk houden, de oudste dochter zijn, me sterk houden, zorgen voor mijn kind en mijn moeder, me sterk houden, samen zijn met broer en zus, me sterk houden, pas instorten wanneer mijn baby ook nog eens de waterpokken kreeg die week, hopen, hopen, hopen.

Daarna volgde nog anderhalf jaar van hoop en onzekerheid. Ze revalideerde, intensief, en vanuit wetenschappelijk oogpunt vrij succesvol. Ze leerde stappen op haar verlamde been, kon zichzelf aan- en uitkleden, kon zich middels gebaren verstaanbaar maken. Maar vanuit menselijk oogpunt had ze geen leven meer.

En toen stierf ze alsnog. Glimlachend.

Zondag 9 februari 2020

Intussen zijn we zes jaar na die fatale zondag negen februari. Ik heb geen moeder meer. Ik heb geen man meer. Ik heb twee kinderen. De baby met de waterpokken is inmiddels een zesjarige wijsneus geworden die mij op de hoogte houdt van de Brexit en het Coronavirus. Het jongetje dat toen alleen in mijn dromen bestond, is nu een lieve, slimme en o zo schattige vierjarige dromer.

Er is veel gebeurd sinds die vorige zondag 9 februari. Ik heb veel om van te herstellen en ben daar nu volop mee bezig. Het gaat moeizaam, maar ik probeer mezelf de tijd te gunnen. Tijd, dat kostbare goed waarvan er altijd te weinig is en dat je als werkende mama maar ergens bijeen moet zien te schrapen.

Ik probeer weer een beetje meer op zijn dirkdewachters te leven en mijn kinderen dat voor te leven. Er zijn weer momenten van volmaakt huiselijk geluk, in dit huis dat nooit meer helemaal opgeruimd geraakt.

De afgelopen dagen waarde de griep door dit huis. Het jongetje had hem het zwaarst te pakken, maar het meisje en ik voelden ons ook niet al te best. We hebben veel in de zetel gezeten, onder metersbrede fleece dekentjes, tegen elkaar genesteld. We keken tv, tekenden, puzzelden en lazen, met zijn drietjes. Niks ging en niks moest. Het jongetje grinnikte bij het grote boek van kleine beestjes, en droeg me na drie dagen zonder eten op om spaghetti te maken. Het meisje wilde alleen maar met mama knuffelen en kreeg een briefje van de maan, dat alleen zij en haar broertje konden zien. Een vriendin klopte op het raam, zei dat ze in de winkel aan me moest denken, en gaf me een pot paaslelies, omdat ze weet wat vandaag voor me betekent. We vieren straks de verjaardag van mijn metekindje, het dochtertje van een lieve vriendin die ik veel te weinig zie, maar die me elke dag onvoorwaardelijk steunt en graag ziet, en dat al twee decennia lang.

De afgelopen zes jaar ben ik veel verloren. Maar er zijn zoveel mensen in mijn leven die me optillen en dragen, die dit rommelige, onvolmaakte leven ontzettend mooi maken. Liefde is alles.

Meer moet het echt niet zijn voor mij.