Mogen we van de kinderopvang meer verwachten dan dat onze kinderen onderdak en eten krijgen, en dat ze – als alles goed gaat – niet verongelukken?
Donderdag
– Wie is dat?
– T.
– En kan hij al zitten?
– Ja, hij is bijna een jaar.
Opnieuw een nieuw gezicht in de crèche. Dat is bijna wekelijkse kost. Nieuwe interims, de ene na de andere. Opnieuw moet ik mijn baby achterlaten bij iemand die hij nog nooit gezien heeft. Wat als hij straks valt, wie zal hem dan troosten? Een wildvreemde.
Ik vraag me af wat het doet met het vertrouwen van een baby in de wereld, als zijn ouders hem telkens weer bij wildvreemden achterlaten. Ik heb geluk. Mijn zoon is een vrolijk kind. Hij maakt er niet echt van; begint gewoon te spelen; lacht wanneer we vertrekken. Maar ik lach niet.
Vrijdag
Het is hier met de crèche van T. Ik bel met een vervelende mededeling. (Pauze. Een pauze die lang genoeg is om dertig manieren te bedenken waarop een kind kan verongelukken.)
T. is uit zijn bedje gevallen. (Pauze. Een pauze die lang genoeg is om te bedenken wat de gevolgen kunnen zijn wanneer een kind uit een bed van 1 meter hoog valt. 1 meter hoog! Serieus.)
Het was de schuld van de interim. Ze had het bedje niet dicht gedaan en …
– Hoe is het met hem? Hoe is het met mijn kind?
Hij is gelukkig oké. Hij heeft er nog geen blauw plekje aan overgehouden. Maar ik mag er niet aan denken wat de gevolgen wel hadden kunnen zijn.
Missen is menselijk. De omstandigheden waarin deze fout gemaakt werd, zijn dat evenwel niet meer. Hoge werkdruk en een komen en gaan van nieuwe interimkrachten die moeten wennen aan telkens een nieuwe werkomgeving.
Bandwerk
Wat was ik blij toen we voor T. een felbegeerd plaatsje in de gesubsidieerde stedelijke kinderopvang te pakken hadden. Het zag er veelbelovend uit. Een grote tuin om in te spelen. Verzorgsters met ervaring, die vast wel gelukkig waren in hun job. Ah ja, want ze werken voor ’t Stad.
Nu T. een half jaar in de stedelijke kinderopvang zit, zijn wij een pak illusies armer. In de grote tuin heeft hij nog niet gespeeld. En de verzorgsters zijn helemaal niet gelukkig. Integendeel, ze zijn overwerkt.
Baby’s eten geven: bandwerk. Pampers verversen: bandwerk. Tijd voor extra verzorging is er niet. Tijd om te knuffelen: geen. Tijd om te spelen: geen. Tijd om T. opnieuw zijn fruitpap aan te bieden wanneer hij er om 14u30 niet van heeft gegeten: geen.
Het is erg voor de baby’s, dat ze bandwerk zijn. Maar het is ook erg voor de verzorgsters. Tijdens de vroege shift en de late shift is er 1 verzorger, ongeacht hoeveel baby’s er dan zijn. “Mama, kan jij even hier blijven, zodat ik vlug vlug kan gaan plassen? Ik moet al een uur”, werd me eens gevraagd. De kinderverzorgsters kozen voor dit beroep uit liefde voor het kind. Onder de huidige omstandigheden hebben ze geen tijd om meer dan het strikt noodzakelijke te doen.
Werkbaar werk? Mag het even? Die mensen zorgen voor wat wij het liefste zien. Ze verdienen meer respect.
Kwaliteitsvolle kinderopvang? Mag het even? Mogen we van de kinderopvang meer verwachten dan dat onze kinderen onderdak en eten krijgen, en dat ze – als alles goed gaat – niet verongelukken?
Kapotbespaard
Uit mijn eigen ervaring en wat ik hoor, concludeer ik dat het huidige stadsbestuur de stedelijke kinderopvang wil kapotbesparen. Volgens de N-VA is kinderopvang organiseren geen taak van de overheid. Dus: “Als we maar hard genoeg besparen, trekken de ouders vanzelf wel weg. Probleem opgelost.”
Wat zijn onze opties? Blijven, en lijdzaam toekijken. Of weggaan, ons blauw betalen en ons stadsbestuur de kans geven om te zeggen: kijk eens, de ouders trekken naar de zelfstandige crèches. Er is geen vraag naar gesubsidieerde stedelijke kinderopvang. We kunnen ze net zo goed sluiten.