Categorie archief: afscheid van moeder

Zondag 9 februari – 6 jaar later

“Liefde is alles, wat er blijft wanneer de rest verloren is” (Bart Peeters)

Zondag 9 februari 2014

Ik zat in de zetel, onder een dekentje, met een boek. Het huis was opgeruimd. Op het vuur stond een grote pot paprikasoep. Boven deden mijn man en mijn baby een middagdutje. Volmaakt huiselijk geluk. Eenvoud. Alledaagsheid. Geluk op zijn dirkdewachters. Meer moest het echt niet zijn voor mij.

Toen belde mijn zus.

Mama was gevallen, maar ze herkende hen nog. Wat die mededeling betekende, drong maar traag door. Het ‘nog herkennen’ was als geruststelling bedoeld, maar benadrukte natuurlijk meteen de ernst van de situatie.

Ik heb het kookvuur dichtgedraaid – de paprikasoep zouden we enkele dagen later integraal moeten weggooien – en ben mijn man gaan wekken. ‘Mijn moeder heeft een beroerte gehad.’ Van slaap naar schrik.

We zijn vertrokken, naar Zuienkerke. Hij reed, ik panikeerde. Nu en dan vroeg hij bezorgd aan mij of het ging.

Daarna waren er dagen van onzekerheid, van lange gesprekken met elkaar en met dokters, van wapperen met het kladblaadje waarop ze haar negatieve wilsverklaring had voorbereid, van moeten beslissen of we haar lieten opereren of haar hersenen zouden laten ontploffen in haar hoofd. De neuroloog besliste om haar te opereren, maar deed ons geloven dat we er inspraak in hadden; de intensivist zei de dag nadien dat het niet ethisch was om iemand met zo’n zwaar hersenletsel nog een levensreddende operatie te laten ondergaan.

Er was schuldgevoel omdat we haar misschien veroordeeld hadden tot het leven dat ze met die negatieve wilsverklaring net wilde vermijden, er was angst voor wat komen zou, er was hoop, veel hoop, me sterk houden, de oudste dochter zijn, me sterk houden, zorgen voor mijn kind en mijn moeder, me sterk houden, samen zijn met broer en zus, me sterk houden, pas instorten wanneer mijn baby ook nog eens de waterpokken kreeg die week, hopen, hopen, hopen.

Daarna volgde nog anderhalf jaar van hoop en onzekerheid. Ze revalideerde, intensief, en vanuit wetenschappelijk oogpunt vrij succesvol. Ze leerde stappen op haar verlamde been, kon zichzelf aan- en uitkleden, kon zich middels gebaren verstaanbaar maken. Maar vanuit menselijk oogpunt had ze geen leven meer.

En toen stierf ze alsnog. Glimlachend.

Zondag 9 februari 2020

Intussen zijn we zes jaar na die fatale zondag negen februari. Ik heb geen moeder meer. Ik heb geen man meer. Ik heb twee kinderen. De baby met de waterpokken is inmiddels een zesjarige wijsneus geworden die mij op de hoogte houdt van de Brexit en het Coronavirus. Het jongetje dat toen alleen in mijn dromen bestond, is nu een lieve, slimme en o zo schattige vierjarige dromer.

Er is veel gebeurd sinds die vorige zondag 9 februari. Ik heb veel om van te herstellen en ben daar nu volop mee bezig. Het gaat moeizaam, maar ik probeer mezelf de tijd te gunnen. Tijd, dat kostbare goed waarvan er altijd te weinig is en dat je als werkende mama maar ergens bijeen moet zien te schrapen.

Ik probeer weer een beetje meer op zijn dirkdewachters te leven en mijn kinderen dat voor te leven. Er zijn weer momenten van volmaakt huiselijk geluk, in dit huis dat nooit meer helemaal opgeruimd geraakt.

De afgelopen dagen waarde de griep door dit huis. Het jongetje had hem het zwaarst te pakken, maar het meisje en ik voelden ons ook niet al te best. We hebben veel in de zetel gezeten, onder metersbrede fleece dekentjes, tegen elkaar genesteld. We keken tv, tekenden, puzzelden en lazen, met zijn drietjes. Niks ging en niks moest. Het jongetje grinnikte bij het grote boek van kleine beestjes, en droeg me na drie dagen zonder eten op om spaghetti te maken. Het meisje wilde alleen maar met mama knuffelen en kreeg een briefje van de maan, dat alleen zij en haar broertje konden zien. Een vriendin klopte op het raam, zei dat ze in de winkel aan me moest denken, en gaf me een pot paaslelies, omdat ze weet wat vandaag voor me betekent. We vieren straks de verjaardag van mijn metekindje, het dochtertje van een lieve vriendin die ik veel te weinig zie, maar die me elke dag onvoorwaardelijk steunt en graag ziet, en dat al twee decennia lang.

De afgelopen zes jaar ben ik veel verloren. Maar er zijn zoveel mensen in mijn leven die me optillen en dragen, die dit rommelige, onvolmaakte leven ontzettend mooi maken. Liefde is alles.

Meer moet het echt niet zijn voor mij.

Brieven aan mama #5 – Paaslelies in januari

DSCF9907

Mama, ik zag paaslelies in bloei. Het is januari, maar het is nog maar heel even winter geweest. Vroeger dan verwacht zag ik de eerste paaslelies sinds jij er niet meer bent. We hadden graag paaslelies rond je kist gezet op je begrafenis. Vind maar eens paaslelies in augustus. Dat is dus niet gelukt. Maar nu bloeien ze, die mooie bloemen. Sterk als onkruid. Ze komen steeds terug, no matter what.

Je lievelingsbloem was een andere. Ik kan zelfs niet onthouden welke. Want als je het aan je kinderen vraagt, wat jóuw bloem was, krijg je eenstemmig te horen: paaslelies. Ironisch genoeg deden paaslelies je aan jouw moeder denken. Ze stierf vlak voor Pasen en hoopte nog een keer de paaslelies te zien bloeien. Ik kan nooit onthouden of haar wens nog in vervulling ging, of dat de paaslelies pas in bloei stonden tijdens haar begrafenis.

Dankzij de paaslelies van jouw moeder stond onze tuin elk jaar vol met duizenden witte en gele bloemen. Ik kan met een gerust hart zeggen dat het er duizenden waren, want je telde ze elk jaar. Elke avond ging je de uitgebloeide of geknakte paaslelies plukken en schreef je de score op het magneetbord in de keuken. Elk jaar een duel met het aantal van het jaar ervoor. Een fanatiek kantje was je zeker niet vreemd. Vorig jaar heb je er nog enkele geplukt, maar tellen ging niet meer.

De paaslelies stonden in bloei in de week nadat een bloedklonter zich de fatale weg naar je hersenen baande. Maar ze stonden ook in bloei toen Martha geboren werd op 18 maart 2013 (al waren ze buiten wellicht bedolven onder een laag sneeuw), en toen Thomas geboren werd op 19 maart 2015. Het is niet toevallig dat je met een bosje versgeplukte paaslelies het moederhuis binnenkwam 10 maand geleden. Het is niet toevallig dat je deze foto maakte van Martha’s geboortekaartje.

Martha-20130321-006

Elke paaslelie die ik zie doet me aan jou denken. Dat was al zo toen je nog leefde. Ik heb altijd geweten dat paaslelies me op een dag erg verdrietig zouden maken. Die dag is er nu gekomen. Ik had hem alleen niet zo vroeg op het jaar verwacht.

Brieven aan mama #4 – Zes maanden zonder jou

“Early in life, the world divides crudely into those who have had sex and those who haven’t. Later, into those who have known love, and those who haven’t. Later still – at least, if we are lucky (or, on the other hand, unlucky) – it divides into those who have endured grief, and those who haven’t. These divisions are absolute; they are tropics we cross.”
(Julian Barnes – Levels of life)

Zes maanden

Zes maanden. Een half jaar zijn we zonder jou. Al een half jaar. Nog maar een half jaar. Het lijkt een eeuwigheid geleden, die gruwelijke zomer. En tegelijk nog maar pas. Het duurt zo lang, dit verdriet. Dat denk ik, en dan besef ik: dit is voor de rest van mijn leven. Je gaat altijd een lege plek blijven, een lege stoel en een leegte in mijn hart. Op het eerste schoolfeest, bij de eerste stapjes, bij elke verandering in mijn leven.

Elke dag zie ik twee of drie Centric-auto’s op weg naar de crèche van Thomas. Connect.Engage.Succeed, schreeuwen ze me toe. Ik weet dat ze er staan. Ik ben eraan gewend. Toch gaat er geen dag voorbij zonder dat ik erop let. Maar soms kom ik één van die auto’s ook onverwacht tegen, op de parking van de Carrefour of op het rondpunt in onze straat. Dan schrik ik weer even hard als de eerste keer dat ik ze zag. Ik wil de mensen van die auto’s aanspreken, vragen of ze jou gekend hebben. Maar hoe verloopt zo’n conversatie dan verder?

Oudeverjaardag

Oudejaar was hard. Het laatste jaar met jou erin afsluiten. Een nieuw jaar beginnen zonder dat jij er deel van uitmaakt. We kochten ‘schuum van scheten’ in Ieper en ik dacht aan jou. We maakten pudding met koekjes en ik dacht aan jou. Imagine stond op 1 in de 1000 klassiekers en ik dacht aan jou. Ik weende bijna de hele dag. Ik dacht aan je en begon te huilen. Mehdi vroeg ‘ça va’ en ik begon te huilen. Mijn kindjes huilden en ik begon te huilen.

Ik voelde me godverlaten eenzaam in het huisje vol mensen. Slapen lukte niet. Elke keer dat in mijn ogen sloot, werd er een kind wakker. Eén van mij welteverstaan. Dan maar gaan wandelen en het uithuilen. Na slapen the next best thing. Ik werd overvallen door de kracht van mijn eigen tranen. Ze stroomden en bleven maar komen. Tussen de velden zong ik bij gebrek aan koptelefoon zelf de liedjes van je begrafenis. Ik keerde pas terug naar het huisje vol mensen wanneer ik dacht dat de tranen op waren.

(Ik ben blij dat ik het kan, huilen.)

Mijn eerste verjaardag zonder jou was hard. Ik werd wakker en dacht aan het bericht dat ik niet kreeg: iets met ‘lief klein sofietje’ en dat ik een ‘oede doze’ ben. Je zit zo diep in mijn hart dat ik zelf jouw berichtjes kan verzinnen. Op je rouwprentje schreven we dat we je elke dag zouden vinden, in onszelf en in elkaar, en zo is het.

Ik geloof niet dat je nog ergens bent. Niet in de hemel bij je moeder. Niet gereïncarneerd als poes. Niet zwevend als ondode op de wereld. Nergens. Behalve in ons. Daar ben je, elk moment van de dag.

Twee jaar

Straks zijn we twee jaar verder. Straks is Thomas exact even oud als Martha was toen je plots niet meer kon spreken en even later plots maar een halve schedel meer had. En nog later een heel groot litteken, waarvan we hoopten, tegen beter weten in, dat het op een dag de enige herinnering zou blijven aan wat je doorgemaakt had.

Een rouwproces is hard werken. Vallen, opstaan en blijven doorgaan. Je krijgt er weinig tijd voor. Je doet het terwijl je aardappelen schilt, een kindje eten geeft, naar je werk wandelt. Het is onzichtbaar. Wanneer ik aan Mehdi probeer uit te leggen hoe vaak op een dag ik aan jou denk, schrikt hij. Vaak besef ik het zelf niet eens, hoe veel energie jou missen me eigenlijk kost. Totdat ik me in het midden van de dag op de zetel leg en als een blok in een diepe, diepe slaap val.

Mama, ik mis je, elke dag, elk moment van elke dag. Maar mama, ik vind je ook, in mijn broer en in mijn zus en in mezelf, elke dag.

Fijne feestdagen?

Vorig jaar schreef ik dit na kerstmis.

“Fijne feesten gehad?

Een feest was het niet echt. Ik vraag me af of het ooit nog een feest wordt. Kerstavond vond ik het moeilijkst. Exact een jaar nadat ze met haar negatieve wilsverklaring stond te zwaaien en wij zeiden: “allez mama, met wat kom jij nu af en dan nog op kerstavond?” Dit jaar heeft ze op kerstavond de hele avond zitten huilen. Was het de drukte of het contrast met vorig jaar, ik weet het niet. Ze heeft niet gegeten van het hoofdgerecht en is erna in haar zetel in slaap gevallen. Een feest was het niet echt. Ze kon niet bij de hapjes en we waren allemaal zo druk doende met cadeautjes en kinderen dat we ook vergaten om haar de hapjes door te geven. Ik vroeg me af of het ooit nog een feest zal worden.”

Nu is het 2015, onze eerste kerstmis zonder mama. Ook dit jaar wensen mensen me ‘fijne feestdagen’. Maar vaker met een blik vol medelijden dan vorig jaar. Kerst zal vanaf nu altijd een beetje triestig zijn. Maar ik wil mijn kindjes hun zorgeloze kerst niet ontnemen, dus neem ik me voor om er tóch een feest van te maken.

Kerstavond vroeger en nu

Ik kan de kerstavonden en oudejaarsavonden van mijn jeugd nog voelen en zien. Ze verliepen altijd volgens hetzelfde stramien. Vooral aan de vooravond heb ik warme herinneringen. Vóórdat we nonkels en tantes zagen toekomen met wasmanden vol cadeaus. Ik dekte samen met mama de tafel terwijl we naar één of andere top zoveel allertijden luisterden op één of andere radiozender. We zongen heel hard mee met sommige liedjes, en werden stil van andere. Aan mama hoefde ik niet uit te leggen aan wie ik dacht wanneer ik stil werd bij bepaalde liedjes. Ook dat ben ik voor altijd kwijt: de enige persoon die mijn verdriet zonder woorden verstaat.

Als kind ging ik soms naar de middernachtmis met papa. (We waren geen kerkgangers, maar die middernachtmis, dat was toch iets speciaals.) Maar vaker zag ik de rest van de familie naar de middernachtmis vertrekken en bleef ik lekker binnen bij mama om te genieten van de warmte en de teruggekeerde rust. Mama ging nooit mee naar de middernachtmis. Ze had dat immers “al duizend keer” meegemaakt, zei ze altijd. Die mop heeft ze ook duizend keer verteld, en duizend keer vond ze hem zelf hilarisch.

Om middernacht op Kerst gingen we samen het stenen kiendje Jezus uit de doos halen en in de kerststal zetten. Elk jaar opnieuw bleef de kribbe in het kerststalletje leeg tot middernacht op 25 december. Want dan pas werd het kiendje Jezus geboren.

Last christmas …

Ook als volwassene bleven we kerstavond met mama vieren. Daar vond ik belangrijk. Achteraf is het gemakkelijk om te zeggen, maar het is alsof ik een voorgevoel had. Op kerstavond wilde mijn mama al haar kindjes bij haar. Ik heb haar dat nooit willen afpakken, en ben daar nu blij om.

In 2013 schreef ik dit.

Het was de eerste kerstmis met mijn dochter. Het was de laatste kerstmis met mijn gezonde moeder, maar dat wist ik toen nog niet. Dit is het beeld dat me bijblijft van die laatste feestelijke Kerstavond met mama.

DSCF5053

De laatste week

“Voor het hart is het leven simpel. Het slaat zolang het kan.” (Karl Ove Knausgard)

Het is vandaag 1 november. Allerheiligen. Het is exact drie maanden geleden dat we mama begraven hebben. Een beter moment om dit droevige verhaal te vertellen komt er misschien niet.

Tijdens de laatste weken van mama’s leven heb ik veel opgeschreven. Het was een tijd die zo onwerkelijk was dat ik hem wel moest bewaren. Anders zou ik het misschien zelf niet meer geloven. Dit is mijn verhaal van mijn moeder haar laatste week. Het is een waargebeurd verhaal. Het is alleen mijn verhaal. Mijn broer, zus, vader en alle andere mensen om mama heen zouden een ander verhaal vertellen.

 

Maandag 20 juli

Ik sta op en weet: dit is de eerste dag van de laatste week. Deze week zal ze sterven. Lang genoeg na de verjaardag van Lore. Na het verlof van de huisarts en voor het verlof van de LEIF-arts. Want zo banaal kan sterven zijn.

Tot op het laatste moment zal ik blijven hopen dat het niet doorgaat. Tot op het laatste moment zal ik mezelf corrigeren en denken: en wat dan? Er is geen alternatief.

Vandaag blijf ik thuis. Ik zou eigenlijk moeten: de was, opruimen, valiezen uitpakken, kleren in kasten leggen, orde in de chaos scheppen. Maar ik ga in bad, met mijn dochter die al anderhalf jaar niet meer in bad wil. Samen spelen we met de piratenboot. Ze vindt het geweldig en ik geniet ervan. Een gestolen momentje met mijn dochter. Ik ga me dit langer herinneren dan een ordelijk huis. Ik kijk naar de klok en realiseer me plots dat ik over tien minuten bij Kind & Gezin moet zijn met Thomas. Dat was net de reden dat we vandaag niet naar Zuienkerke gingen. Ik spring uit bad en we komen nog op tijd.

Dinsdag 21 juli

In de auto op weg naar mijn moeder luister ik naar “weetikveel” op Radio 1 (gepresenteerd door Kobe Ilsen voor wiens stem – het giecheltrutje in mij bekent – ik een decennium geleden mijn wekker zette op zaterdagochtend toen hij nog “Was het nu ’70 ’80 of ’90” presenteerde – dit geheel terzijde). Het gaat over de liefde. En plots, onaangekondigd, de stem van Tom Lanoye. Het citaat dat al weken door mijn hoofd blijft spoken en dat ik woord voor woord mee kan opzeggen.

Nooit heb ik haar, naar mijn gevoel, meer verknochtheid en respect bewezen dan toen we haar eindelijk toelieten te gaan. Een mens staat maar bij één persoon echt in het krijt. Ik heb die lei toen schoongewreven. Misschien kan liefde maar één ding echt. Uit liefde doden.

Van alle mooie dingen die gezegd zijn over de liefde van een kind voor zijn moeder. Van alles wat Lanoye over zijn moeder geschreven heeft in dat dikke boek van hem. Het gaat door merg en been. En dan zit je daar, in de file ter hoogte van Sint-Denijs-Westrem, te huilen achter je stuur. De wereld staat oorverdovend stil.


Oliebollen. Julie staat op het terras oliebollen te bakken. Reuzels voor mama. Dat wilde ze nog doen voor haar. We eten ons rond. Als iedereen klaar is, zijn er nog oliebollen over. Mama dringt aan. Ik zeg ‘nee nee nee‘, maar ga dan toch overstag. Ik geef nog altijd borstvoeding. Mijn maag is een bodemloze put. Ik wil zeggen: ‘als ik nu toegeef ga je me nooit meer geloven als ik zeg dat ik genoeg heb.’ Ik zeg het niet, want ik word me plots heel erg bewust van het feit dat dit één van onze laatste maaltijden samen is.

De puzzel met zebra’s. Ik staar ernaar maar kan slechts met heel veel moeite een stukje aanleggen. Ik vraag of ze het nog steeds zeker weet. ‘Nee’, zegt ze. En dan na veel moeite: ‘zaterdag’. Ik vraag: ‘wil je niet meer wachten tot zondag, wil je dat het nu voorbij is?’ Ja, zegt ze. Ik begin te wenen en zij ook. Ik zeg: ‘ik zie het niet zitten, ik wil het niet’. ‘Mo ja’ zegt ze. Dat er geen alternatief is. Dat weten we allebei. Dat maakt het niet minder verdrietig.

Frietjes, oliebollen, een kilo truffels, een kilo neuzen, elke dag een doosje mignonetjes en een half pak chocola. Het galgenmaal.

Na een lange autorit, met een beetje file en een accident dat vlak voor mij gebeurd moet zijn, kom ik thuis. Terwijl ik parkeer, komt Mehdi naar buiten met Martha op de arm. ‘Martha ziet mama graag’, zegt ze. Zo mooi om te zien en om te horen. Mijn kindjes, ze zijn veel werk maar ze maken zo veel goed.

Woensdag 22 juli

Martha en ik rapen de nootjes op die prematuur van de notelaar in de tuin van mijn ouders zijn gevallen. Ik leg haar uit dat we ze nog niet kunnen opeten, dat het eerst herfst moet worden en dat we dan heel veel nootjes gaan rapen. ‘Ja’, zegt ze, ‘met mama en opa en oma’. ‘Nee, niet met oma’, zeg ik. ‘Oma zal dan al weg zijn’. Spelenderwijs afscheid nemen.

Haar haren. Ze droeg haar grijzende haren met zoveel trots. Ze vond dat ze mooi grijs werd en ging er prat op dat ze haar haar niet kleurde. Elke dag valt me op dat ze nooit de kans heeft gekregen om hélemaal grijs te worden. Ze is te jong om te sterven.

 

Donderdag 23 juli

De afgelopen weken heb ik altijd over en weer gereden. Nu ga ik naar Zuienkerke voor onbepaalde tijd. Ik sluit de voordeur thuis achter me en weet: de volgende keer dat ik thuiskom, is mama er niet meer. Iedereen hoopt nog een beetje dat ze van gedacht zal veranderen. Maar ik denk dat ik mama te goed ken. Als ze aan tafel zegt dat ze te genoeg heeft, heeft ze echt genoeg. Men kan aandringen tot in het oneindige, het enige wat zal gebeuren is dat ze boos wordt omdat ze écht genoeg heeft: ‘dat heb ik toch al gezegd’. Zo vastberaden is ze. Ik kan me moeilijk voorstellen dat het nu anders zal zijn. Maar misschien is iedereen onvoorspelbaar op zo’n cruciaal moment. Ergens hoop ik erop. Maar dan gaat deze hel maandag gewoon door.

Vandaag heeft ze definitief afscheid genomen van haar zus en van de buurvrouw. Dat deed haar heel veel pijn. Ze huilt. De buik vol van het afscheid nemen. Ik vraag lachend: ‘moet ik aan de LEIF-arts vragen of hij vanavond al komt?’ Dat vindt ze niet nodig.

We gaan wandelen in Knokke. In de auto passeren we aan de vuurtoren waar we vroeger naar het vuurwerk gingen kijken. Helemaal ingeduffeld, op autodekens op het strand. Ik zeg tegen mama: ‘we deden toch veel leuke dingen vroeger. Als puber vergeet je dat. En dan word je zelf mama en probeer je je kinderen een leuke kindertijd te geven. En plots herinner je je weer dat je ouders dat ook voor jou hebben gedaan.’ Daar moet ze om glimlachen.

Ik ben blij dat ik haar kan doen glimlachen op de dag dat ze haar zus voor het laatst gezien heeft.

Vrijdag 24 juli

De puzzel met de zebra’s is af. Ze haalt een nieuwe. Eentje van maar 500 stukjes. Nu is het zeker dat ze niet meer van gedacht zal veranderen. Ik zeg het haar. Ze lacht.

Rare sfeer. Allemaal volwassenen onder stress. Eén die gaat sterven, drie die hun moeder gaan verliezen, één zijn vrouw, drie mensen die geen weg weten met het verdriet van hun partners. En ook: de kinderen die als sponsjes mijn stress opslorpen. Ze worden lastiger naarmate ik meer gespannen ben. Ik word kwaad op hen en mijn vader wordt kwaad op mij omdat ik kwaad ben op hen. Het is tijd om ze weg te brengen. Morgen mogen ze naar bomma.

We maken nog een wandeling: mama, papa en ik met Thomas in de draagdoek.
Papa vraagt: ‘gaan we naar links, naar rechts of rechtdoor?’. Ze zegt: ‘ja’ en glimlacht triomfantelijk. ‘Aj half zovele gevroagd, ja nog zovele geweetn’, vul ik aan en ze lacht. We wandelen naar het kapelletje langs het nieuwe fietspad. Ik vraag aan mama of ze misschien toch begint te geloven nu. Ik weet wat ze zal antwoorden. Mijn vader vraagt of ze gelooft dat er een hemel is. Ze knikt van ja. Ik weet dat ze het niet meent en ik zeg: ‘maar ik denk niet dat je daar binnen mag.’ Daar moet ze mee lachen.

Mijn vader zegt: ‘een hel is er waarschijnlijk niet, want die heb je al beleefd de afgelopen maanden’.

Ik ga ook wandelen met één van mijn beste vriendinnen die op bevallen staat. Het contrast kan niet groter zijn. Zij vol van nieuw leven. Ik vol van afscheid nemen. Ik trek me eraan op. Iets moois om naar uit te kijken.

Zo onwerkelijk. Knuffelen en weten dat dit overmorgen niet meer kan. Denken aan zondagavond en er buikpijn van krijgen.

 

Zaterdag 25 juli

Ze zijn weg, mijn kindjes zijn weg. Mama zal hen niet meer zien. De volgende keer dat ik hen zie, zal mama er niet meer zijn. Dit was het op één na droevigste moment van mijn leven. (Het droevigste komt er morgen.). Martha die vrolijk babbelend nog een kusje en een knuffel aan oma geeft. Thomas slapend in de maxi cosi gezet. Alle volwassenen die naar elkaar kijken en beseffen hoe verschrikkelijk gruwelijk triestig dit moment is, en die kindjes nietsvermoedend. Niet te bevatten gewoon.

Mama begint natuurlijk te huilen en ik huil mee. Ze zal haar twee kleinkinderen niet meer terugzien. Martha, op wie ze zo dol was en Thomas, haar enige kleinzoon.

Gisterenavond stak ze twee vingers in de lucht. Bijna blij, maar toch ook niet, dat het nog maar twee dagen moet duren. Deze pijn, dit verdriet.

Julie zegt: ‘het is goed dat euthanasie bestaat, maar het is echt de hel om te moeten meemaken.’ Iedereen die nog afscheid komt nemen en totaal niet het gevoel hebben dat je klaar bent met het leven.

 

Morgen is het zover. Zo onwezenlijk. Zo onwerkelijk. Gruwelijk. Droevig, triestig, verdrietig, wreed, hard, misselijkmakend, afgrijselijk. Er zijn duizenden woorden en toch voldoet geen enkel woord om weer te geven wat ik voel.

We zijn hier nu bijna allemaal. Mama slaapt in haar zetel. Papa ligt in de lange zetel. Mattias, Natasja, Julie en An zitten in de veranda. Ik zit in de living te schrijven als gek. Schrijven, schrijven, schrijven. Het is mijn manier om ermee om te gaan.

De laatste wandeling. We zijn vanavond nog met zijn allen gaan wandelen. Het was een triestige processie door Zuienkerke dorp. We praatten. Mama zat er maar bij, in haar rolstoel. Ze is al heel lang afwezig. Op sterven na dood.

Het laatste avondmaal. We maken vol-au-vent. Ik vraag aan mama hoeveel boter ik moet gebruiken en weet dat het de laatste keer is dat ik dat kan doen. Julie wast voor de laatste keer haar haar.

Laatste, ik ben dat woord zo beu als iets.

Ik heb haar net bedankt voor alles. Ze klopt op haar hart. Haar hart dat morgen deze tijd al gestopt zal zijn met kloppen. ‘Wij ook bedankt voor alles?’, vraag ik. Ze zegt ja.

Ik weet dat het de laatste keer is dat ik haar kan knuffelen. Toch ben ik moe en wil ik gaan slapen. ‘Je kan niet blijven afscheid nemen’, zeg ik. Ze knikt en zegt: ‘allee, how’. Ga slapen, vertrek, confronteer me niet langer met dit verdriet.

Ik vraag haar wat ze morgen gaat doen, ze wijst naar haar puzzel. ‘En als hij af is’, vraag ik, ‘nog een nieuwe uithalen?’. Ze haalt haar schouders op.

Mijn spieren doen pijn van de stress.
Ik kan het niet bevatten. Dat het morgen deze tijd al voorbij zal zijn.

Ik wens het mijn ergste vijand niet toe om mij, om ons te moeten zijn nu, op dit moment.

Het is een hel, een nachtmerrie.

Zondag 26 juli

Zondagmorgen. Ik word wakker uit een diepe kinderloze slaap. Heel even stel ik me voor dat ik naar beneden zal gaan en dat mama al druk in de weer is met haar keukenkasten opruimen, of werken aan haar bureau. Maar dan weet ik dat het niet zo is. Aan deze realiteit valt niet te ontsnappen. Mijn maag doet pijn. Al mijn spieren ook. Vandaag is mama haar sterfdag. Ik begin te huilen. Mehdi wordt wakker van mijn gesnik. Hij vraagt niet wat er is en neemt me gewoon vast. Ook dat doet me voelen: het is echt, het gaat echt gebeuren, vandaag. Mijn verdriet is groter dan mij. Het drukt me neer.

Ik probeer het me voor te stellen, hoe het zal zijn. Als straks de dokters de oprit komen opgereden, als straks mama heel langzaam naar haar kamer stapt en wij ook. Als ze op het bed gaat liggen om nooit meer op te staan. Als ze de laatste keer haar ogen sluit, als wat later de begrafenisondernemer komt om haar te halen. Het lukt me niet. Ik stel me het voor, maar geloof het niet.

’s Middags eet ze vrijwel niets. Ze heeft geen energie meer nodig. Nooit meer.

 

De zachte dood. Gruwelijk.
Foto’s van de laatste dag.
Haar puzzel is af. ‘Wat ga je nu nog drie uur doen’, vraag ik. ‘Sloapn’, zegt ze.
Julie zegt dat ze dat belachelijk vindt. Ik zeg dat ze straks tot in de eeuwigheid mag slapen.

Knuffelen met haar drie kinderen. Huilen tot ze stop zegt.

Trager ging de tijd nooit eerder, sneller ook niet.

De dokter komt. We praten nog wat. Er is niet meer veel te zeggen.

Ik begin te huilen. Ze troost me met haar blik. Ik denk: ‘Wat zit je me te troosten? Straks moet ik het alleen doen.’

In een laatste stuiptrekking om het onnoemelijke uit te stellen vraag ik of ze nog cola wil. Ik vind het belachelijk van mezelf.

Ze staat op. ‘Let’s get it over with’, straalt ze uit. Zo vastberaden. Ze neemt afscheid van de schoonkinderen en knuffelt ons nog een laatste keer. Te kort, maar dat zou het altijd zijn. En dan stapt ze naar haar kamer. Ze gaat liggen op haar bed. Julie helpt nog om haar schoenen uit te doen. We zitten samen op haar bed terwijl ze in slaap valt. En niet meer wakker wordt. De LEIF-arts voelt haar pols en knikt zachtjes om ons te laten weten: het is voorbij.

Zo eenvoudig is sterven.

 

 

 

 

(Ik heb lang getwijfeld of ik dit wel moest vertellen. Persoonlijker dan dit wordt het niet. Als je mijn verhaal gelezen hebt en niet zeker weet of je hier wel of niet op moet reageren, weet dan dat elke reactie welkom is. Ook drie maand na het overlijden van mama doet elk bemoedigend woord nog deugd. Reageer je liever niet en plein public, dan kan je ook hier een persoonlijke reactie achterlaten.)

Generation Flink

‘Ik ga niet zeggen dat je sterk moet zijn, want je moet niets, je moet helemaal niets. De zon komt elke dag op en gaat elke dag onder en jij moet daar helemaal niets voor doen. Gewoon jezelf zijn, dat is al goed genoeg.’ Ik heb mijn vroegere onthaalmoeder aan de lijn, maar bovenal is ze de mama van Meggie, mijn beste vriendin. Ik neem het van haar aan. Ze is haar ouders jong verloren, maar veel erger nog, in één klap twee kinderen. Ze heeft moeten meemaken dat mensen over haar zeiden: ‘ach, maar ze heeft er toch nog drie’. Alsof dat haar verdriet minder groot maakt. Ze weet als geen ander wat verdriet is, hoe je toch nog de kracht kan vinden om verder te leven en ze kent mij van voor ik me van mezelf bewust werd.

‘Ik wil je nu niet meer zien huilen, je moet flink zijn‘, zei madame Q. twee dagen nadat Meggie en Wendy verongelukt waren. Alsof ik godverdomme mijn knie pijn gedaan. Nee, ik was net mijn beste vriendinnetje verloren, dat als een soort van zus voor me was. En ik moest flink zijn van dat mens. Hoe jong ik ook was (11), ik was al wijs genoeg om te weten hoe dwaas het was om zoiets te zeggen tegen iemand met verdriet. Ik ben het nooit vergeten. Ik heb het haar ook nooit vergeven. Natuurlijk mocht ik wel huilen. Ik moest huilen! Wat voor mens zou ik anders zijn.

‘Flink zijn’. Ik ben blij dat ik deel uitmaak van een generatie die stilletjes aan heeft besloten dat flink zijn niet hoeft, dat je ook wel gewoon kwetsbaar mag zijn. Ik heb al eerder een pleidooi voor kwetsbaarheid gehouden. Ik blijf het griezelig vinden om mezelf hier zo kwetsbaar op te stellen. En op één of andere manier vind ik het zelfs comfortabeler om te denken dat ik alleen voor wildvreemden schrijf dan voor pakweg mijn tante die aarzelend bekent dat ze dit ook leest. (Dat mag, uiteraard, anders zou ik het niet schrijven.)

Ik schrijf hoewel ik er geen tijd voor heb. Omdat het mijn manier is om met mijn pijn om te gaan. Omdat ik zelf ook troost vind bij andere bloggers* en omdat het deugd doet dat we elkaar harten onder riemen kunnen steken. In de hoop dat ik ergens een lotgenoot bereik die zich herkent in mijn verhaal. Daarom probeer ik nu en dan een momentje te stelen om te schrijven en te delen en lieve woorden terug te krijgen van andere mensen.

Door hier te schrijven heb ik al zo veel mooie, troostende woorden gekregen uit onverwachte hoeken. Het verandert niets aan het feit dat ik mijn verdriet alleen moet dragen, maar elk bericht geeft me weer een nieuwe adem om het verdriet mijn leven niet te laten overnemen. Hoewel ik jullie berichten niet altijd beantwoord, betekenen ze heel veel voor me. Bedankt.

* De twee schoonste o zo kwetsbare maar o zo troostende en o zo sterke blogs vind ik deze:
https://prinsesopdekikkererwt.wordpress.com/
https://lecoeuramareebasse.wordpress.com/

Zondag de negende

Negen maanden geleden schreef ik dit. Het was bedoeld om hoopvol te klinken, maar ik wist – vreesde – zelf wel beter toen ik het schreef.

Nu is het voor echt. De begrafenis is achter de rug. Alle kaartjes en rouwberichten gelezen. Iedereen heeft zijn leven hervat. Maar voor ons begint het pas. Ik voel zo veel. Ik voel dingen die ik absoluut niet verwacht had, en ik voel dingen niet die ik wel verwacht had.

Wat ik voel.

Verdriet.Te groot voor woorden.

Woede. Ik ben zo kwaad op alles en iedereen. Ik kan niets loslaten. Niet dat een willekeurige kennis van mijn vader telefoneert en zonder zich voor te stellen roept: ‘alloooooo is mama dood?’. Niet dat één onnozele bloedklonter zoveel kan kapotmaken. Niet dat mijn moeder me werd ontnomen op een moment dat ik haar nog zo hard nodig heb. Niet dat de wereld gewoon verder draait, zonder haar.

Vermoeidheid. Achttien maanden lang ben ik overprikkeld. Continu spartelen om het hoofd boven water te houden. Aan het einde van mijn energie heb ik altijd nog een stukje dag over. Dat stukje dag is steeds groter geworden tot er nu niets meer van overblijft.

Eenzaamheid. Ik heb me nog nooit zo verlaten gevoeld in mijn leven. Als ik mijn kinderen knuffel, voel ik een koude bries over mijn rug. Omdat ik zelf nooit meer de geborgenheid zal voelen die ik hen probeer te bieden. Ik heb het gevoel dat ik nooit meer achterover kan leunen, want er zal niemand zijn om me op te vangen. Als ik de nood voel om erover te praten, loop ik in mijn hoofd het rijtje af van mensen die ik zou kunnen opbellen. Niemand voldoet. Ik wil mijn mama bellen.

Vlak voor ze stierf – de dokters waren er al – wierp ze me vanuit haar zetel een troostende blik toe. Alleen een moeder kan troosten met een eenvoudige glimlach. Alleen een moeder kan je zoveel vertrouwen geven door gewoon naar je te kijken. En ik dacht: wat zit je me nu te troosten, straks moet ik het alleen doen. Straks, dat was toen letterlijk: over een kwartier. Over een kwartier begint de rest van mijn leven, zonder jou. Ik zei: “Ik heb al veel verdriet gehad in mijn leven, maar ik heb het nog nooit zonder jou moeten doen.” Ze glimlachte, en had er duidelijk vertrouwen in dat ik het kon.

Angst. Plots ben ik bang voor het donker. Plots ben ik bang voor het onweer. Soms slaap ik met het licht aan. Ik heb nachtmerries over de laatste uren. Van die nachtmerries waar je buikpijn van krijgt. Dan word ik wakker en besef ik: dat hebben we echt meegemaakt.

Leegte. Nog nooit heeft een plek zo leeg aangevoeld als het ouderlijke huis zonder haar, die ene nacht vorige week toen Mehdi met de kinderen naar huis was gegaan. Ik voelde de kilte van dat lege huis in elke porie van mijn lijf. Ik bleef maar luisteren tot ik haar zou horen thuiskomen, de oprit oprijden, de voordeur achter zich dicht laten vallen. Ik wist dat het niet kon. De negen maanden dat ze gehospitaliseerd was vorig jaar moet dat huis even leeg zijn geweest, maar toen was het nog gevuld met hoop. Hoop kan een lege plek veel voller doen lijken.

Trots. Trots op wat we voor haar hebben gedaan. Achttien maanden lang hebben we haar gesteund. We hebben dat volgehouden tot in haar laatste minuten. We hielden haar vast terwijl ze stierf. Ik ben ook trots dat ik grote zus mag zijn van twee bijzondere mensen. Trots dat ik deel mag uitmaken van het sterke blok dat wij met zijn allen gevormd hebben. Maar ook trots op de uitvaart die we voor haar in elkaar gestoken hebben. Aan zeker 450 mensen hebben wij daar verteld wie wij kwijt zijn en waarom we daar zoveel verdriet over hebben. Aan zeker 450 mensen hebben we uitgelegd waarom haar keuze voor euthanasie niets met opgeven te maken had, integendeel.

Medeleven. Een week geleden hebben we mama begraven. Mijn neef en nicht hebben gisteren op exact dezelfde plek de begrafenis en de koffietafel voor hun moeder gehad. Na een veel langere lijdensweg die in bepaalde opzichten gelijkaardig was maar ook totaal anders. Haar ongeluk met zware hersenletsels als gevolg was de hele reden dat mama met haar LEIF-papieren bezig was ongeveer twee maanden voor ze haar spraak verloor. De lijdensweg van mijn tante heeft het voor ons zo veel gemakkelijker gemaakt om het vreselijke woord euthanasie tegen mama uit te spreken.

Het was confronterend om naar die begrafenis te moeten, amper één week later. Natuurlijk was het dat. Verdubbeling van verdriet in de hele familie. Maar ik put er ook troost uit dat we ondanks dat immense verdriet nog in staat zijn om medeleven te voelen. Zij voor ons. Wij voor hen. Wij voor elkaar.

Wat ik niet voel.

Opluchting. Dat had ik nochtans wel verwacht. Opluchting omdat haar verdriet weg is. Opluchting omdat zij ervan af is. Maar het tegendeel is waar. Nu ze niet meer fysiek aanwezig is, nu ik niet meer geconfronteerd word met haar beperkingen en haar pijn, besef ik elke dag meer en meer wie ik kwijt ben. En wie ik kwijt ben is zoveel meer dan wie mama de laatste achttien maanden was. Het gemis is zo groot dat ik zelfs niet een klein beetje blij of opgelucht kan zijn.

And the world, spins madly on

’t Is erg mo we moetn der deure’. Dat zei ze helemaal in het begin. Dat moeten wij nu ook. Dus ik probeer mezelf tijd te gunnen. Tijd en rust. Tijd en rust zijn sowieso kostbaar goed met twee kleine kinderen, maar o zo nodig.

Ik spreek af met vrienden om tot in den treure mijn verhaal van me af praten. Maar ik probeer ook nu en dan alleen zijn, lange wandelingen te maken en heel veel na te denken. Ik probeer mijn verdriet van me af te wandelen. Voet voor voet voor voet, het heeft iets therapeutisch. Ik speel de film van het afscheid eindeloos af in mijn hoofd en voel dat dat helpt bij het verwerken.

Veel mensen hebben me aangeraden om mild te zijn voor mezelf. Dat probeer ik ook. Niet te veel moeten moeten. Blij zijn met kleine dingen. Als ik erin slaag om mijn beide kinderen in bad te steken en dat ze er nog van genieten ook, heb ik een goede dag gehad. Het is niet veel, maar ik wil de lat voor heel even niet te hoog leggen voor mezelf.

Dag mama

mama

Ze heeft zich niet bedacht. Dat wisten we natuurlijk. Mama is gisterenavond gestorven. Ik kan het nog steeds niet geloven.

Vlak voor ze stierf, vroeg ik me af waarom ze dit in godsnaam ‘de goede dood’ noemen. Het afscheid was gruwelijk, en bleef maar duren. ‘We kunnen niet blijven afscheid nemen’, zei ik zaterdagavond. En zondag begonnen we gewoon opnieuw. Het was de langste dag.

Toen ze stierf, begreep ik het wel. Elk mens zou zo moeten kunnen sterven. Zachtjes inslapen, eerst een beetje en dan voorgoed. Niet meer wakker moeten worden. Maar om zo zacht te sterven, moet je eerst door een hel gaan, en die hel wens ik niemand toe.

Als jullie een rouwbericht willen achterlaten, kan dat op deze website: http://www.marleenkeirse.be/

Als ik er niet meer ben

Er zijn mensen die plots sterven en er zijn mensen die na een lange ziekte sterven. Ik weet niet wat harder is. Geen afscheid kunnen nemen en van het ene op het andere moment iemand kwijt zijn die je liefst altijd bij je had gehad is hard. Wel afscheid kunnen nemen maar iemand die je graag ziet pijn zien hebben is hard. Het is allebei verschrikkelijk hard.

‘En bij ons moet dat weer iets helemaal anders zijn‘, zegt Mattias.

We waren mama op slag kwijt, vorig jaar in februari. Maar toch was ze er nog. De harde klap van iemand plots kwijt zijn en geen tijd hebben om afscheid te nemen, daar worstelen we al maanden mee. En tegelijk krijgen we nu toch de kans om afscheid te nemen.

Alleen, hoe kan je afscheid nemen van iemand die je geen bagage meer kan meegeven voor de rest van je leven. Ik lees in mama’s ogen de frustratie om alle duizenden dingen die ze nog wil zeggen tegen ons, maar niet kan. In die zin is het contrast met de laatste maanden van haar moeder, mijn grootmoeder zo groot. Manu schrijft dat ze in die laatste maanden al haar hardheid kwijtraakte. Het afscheid zoals Manu het beschrijft is sereen, vredig, rustig. Hun moeder kreeg de kans om het leven af te ronden. Onze mama moet erin berusten dat ze het leven nooit heeft kunnen afronden. Dat het op slag gedaan was en toch ook niet.

De onzekerheid van leven met een terminaal zieke vind ik niet benijdenswaardig. Maar je agenda pakken om een datum te prikken waarop je moeder zal sterven is dat toch ook niet. Er zijn twee dingen die je niet kan plannen in het leven: geboorte en dood. Eerder dit jaar heb ik mijn agenda gepakt om te bekijken wanneer mijn zoon best geboren kon worden. Nu zaten we rond de tafel om een datum te prikken voor mama haar dood. 

Voor het eerst in jaren zaten we met zijn vijven aan tafel. Allemaal samen en zonder de schoonkinderen. Voor het eerst in jaren en waarschijnlijk ook voor het laatst. Een datum kiezen bleek niet zo evident. Mama wil er zo snel mogelijk vanaf maar wil ook rekening houden met onze agenda. Maar we zitten in de spits van ons leven. Onze agenda staat bomvol met dingen die allemaal triviaal worden als het gaat over de dood van onze mama. Dat moment was zo onwerkelijk dat we niet anders konden dan er grapjes over beginnen maken.

– Julie: “Moeten we nu suggesties doen? Dat is toch raar. We kunnen toch moeilijk zeggen: ‘Mama, zou je anders dan eens doodgaan'”
– Mattias: “Moeten we anders zelf een dag kiezen en je gewoon een half uur op voorhand wakker maken?”
– Papa: “Ja, sorry, ’t zal niet meer voor dit jaar zijn, ’t past niet in onze agenda.”

De datum staat zo goed als vast nu, maar ik krijg hem niet over mijn lippen. Ik heb de hele avond buikpijn als ik heb moeten zeggen: die dag zal mama doodgaan, die dag is het haar begrafenis.

Het komt razendsnel dichterbij. Veel mensen willen nog afscheid van haar nemen. Maar het doet haar zoveel pijn. Iedereen komt haar met tranen in de ogen vertellen dat ze zoveel begrip en respect hebben voor haar beslissing. Maar voor haar blijft het ongelooflijk frustrerend dat deze keuze de enige is die ze nog heeft. Ze heeft zoveel verdriet om haar beperkingen, omdat ze niet langer kan leven, omdat ze nu al, veel te vroeg, afscheid van ons moet nemen. Dat verdriet en die frustratie is niet weg. Ze kan het ook niet weg-praten.

Ze wil eigenlijk niet dat mensen nog komen. Ze zoekt afleiding in haar puzzels en ’s avonds bij de televisie. Als we in haar bijzijn praten over praktische zaken als ‘wie gaat wanneer naar de begrafenisondernemer’ of wat ik met mijn kinderen ga doen op de bewuste dag of op de dag van haar begrafenis, zucht ze en doet ze teken dat we het moeten stoppen. Niet meer over praten waar ze bij is. Na het bezoek van de LEIF-arts die zich nog eens komt vergewissen of ze het echt zeker is, die datum, nog steeds, huilt ze de hele dag. Ze huilt en huilt en dan staat ze op en zegt ze ‘puzzel’. Als ze puzzelt, hoeft ze aan niets anders te denken dan aan het zoeken van waar dit of dat stukje moet komen.

We kunnen niets zeggen dat helpt. ‘Binnenkort heb je geen pijn en verdriet meer, mama’. ‘Jah’, zegt ze. Dat wij wel nog verdriet gaan hebben. En dat het toch niet de bedoeling was dat ze nu al zou sterven, zo verschrikkelijk jong. Die woorden leg ik in haar mond en ze knikt.

Wat Mattias grappend zei, zit overigens heel dicht bij de waarheid. Ze zou het liefste willen dat het in haar slaap gebeurt, dat ze het niet bewust moet meemaken. Ze wil niet ’s ochtends opstaan en weten dat ze die dag zal sterven. Ze wil niet in onze ogen kijken en weten dat het de laatste keer is dat ze ons ziet. Dat het de laatste keer is dat ze haar ogen sluit. Ze is niet bang voor de dood, maar wel voor het sterven, of toch zeker voor wat vlak voor het sterven komt: het definitieve afscheid. Ze wil wel dood zijn, maar ze wil niet doodgaan.

(Ook dat klopt niet, want wat ze echt wil is: leven. Elke dag 70 km fietsen langs de knooppunten, bridgen, spelen met haar kleinkinderen, praten met haar kinderen, vrienden en familie, gaan werken en als délégué opkomen voor haar collega’s, veel te laat gaan slapen en veel te laat opstaan, steevast als laatste naar huis gaan op familiefeesten, onze te lange broeken inleggen en zich hardop afvragen: wat gaan jullie toch doen als ik er niet meer ben.)

Waar is omabeer?

Ze kan bijna tot tien tellen. Maar is ze ook groot genoeg om te begrijpen dat doodgaan voor altijd is?

Martha was tien maanden toen mama een beroerte kreeg. Ze herinnert zich niets meer van de oma die dolverliefd op haar was, van de oma die met zoveel liefde voor haar gezorgd heeft de eerste keren dat ik weg moest maar ik daar nog niet klaar voor was, van de oma die haar de ‘Liefste, Braafste, Schattigste, Mooiste, Hartveroverendste Baby ter wereld’ vond (haar woorden). In Martha’s beleving is het altijd zo geweest dat oma niet kan praten, haar niet kan oppakken, met een stok wandelt, en moeilijk uit haar bed geraakt. Ik heb dat nooit benoemd tegen haar. Ze was immers nog een baby.

Maar hoe moet ik haar uitleggen dat we nu nog naar oma en opa gaan, maar binnenkort alleen nog naar opa? Dat oma weg is en waar ze dan is? Dat ze niet meer naar oma’s kamer moet lopen om te zeggen: ‘oma, goeiemorgen, opstaan?’ Dat ze niet meer aan oma zal kunnen vragen: ‘Martha wil een koekje. Appeslieft’. Dat oma nooit meer terugkomt en wat dat betekent: ‘voor altijd’.

Ik lees haar voor uit boekjes over dode eekhoorns en dode omaberen. Ze luistert aandachtig, zo aandachtig. Nu en dan herhaalt ze zelf: oma is ziek en mama is verdrietig. Maar wat zeg ik haar, straks, als oma dood is? Ik kan haar niet zeggen dat oma voor altijd slaapt, want misschien wordt ze dan bang om te gaan slapen.

omabeer

Ik weet dat er boeken over zijn geschreven. Bijvoorbeeld door mijn nonkel. Maar er is een peuter en een baby, borstvoeding en onderbroken nachten, veel verdriet en vermoeidheid die nooit groter is geweest. Er is zoveel van me af te schrijven als ik eens een hand vrij heb (tijdens het voeden) of heel soms eens twee (zelden). Lezen doe ik dus niet echt, momenteel. Ik heb alleen mijn gevoel om te volgen.

Lilith schreef een tijdje geleden over sterrenoma’s. Dat vind ik een mooi idee. Het is misschien wat vreemd om van iemand die resoluut niet gelooft in leven na de dood een sterrenoma te maken. Maar beter een sterrenoma dan een vergeten oma.