Ik werk graag. Echt. Ergens diep in mij zit een haantje verscholen. Toen ik acht jaar geleden de arbeidsmarkt bestormde was het vol ambitie en energie. Ik kon iets en zou iets betekenen voor de cultuursector of het boekenvak. Zeker en vast.
Toen begon ik te werken. Het was 2008, het begin van de crisis. Mijn eerste job was er één met weekcontracten in een rederij. Ik heb er drie maanden gewerkt, maar verloor er zoveel illusies dat het als drie jaar aanvoelde. Ik moest ervoor zorgen dat de juiste containers op de juiste boten stonden. Administratief werk. Op mijn eerste dag zei mijn leidinggevende: ‘eerst heb je niets met containers. Maar voor je het weet, kom je er één tegen op vakantie en kan je niet wachten tot je op de bureau kan opzoeken wat erin zit en waar hij naartoe rijdt’. Ik kreeg een paniekaanval. Zou ik containers echt interessant vinden over enkele maanden? Zou ik mezelf zo snel verliezen? En zou dit mijn leven worden? Niets tegen de mensen met wie ik samenwerkte, maar ik had niets met hen en zij keken naar mij alsof ik van een andere planeet kwam. Het cultuur/boekenmeisje dat op doortocht was in de rederij. Ik deed het goed, kreeg positieve evaluaties en werd gevraagd om te blijven. Maar ik verveelde me dood en vond werkelijk niets boeiend aan het hele containergebeuren. Ik dacht: ik kan alleen maar slechter worden van hier te blijven. Ik nam ontslag – tenminste: ik ging geen nieuw weekcontract aan – en dacht: is dit het nu, werken?
Het liefste wat ik doe is schrijven. Ik besloot als copywriter te solliciteren. Ik kwam terecht in een lampenbedrijf in the middle of nowhere. In putje winter fietste ik elke dag van het station van een gemeente waar ik niets te zoeken had naar een industriepark waar ik niets te zoeken had, om daar tekstjes te schrijven. Mijn opdracht: vermeld zo vaak mogelijk het woord verlichting. Ook daar zat ik niet op mijn plaats. Mijn collega’s verkochten racistische klap (’t is een zwette). Ik ergerde me stuk. Ze luisterden naar één of andere luidruchtige Kempische radiozender, en ik kreeg er koppijn van. Ik fietste in het donkere industriepark door twintig centimeter sneeuw en dacht opnieuw: is dit het nu, werken?
Maar hoera, enkele maanden later kon ik eindelijk in een bibliotheek beginnen werken. Iets met mijn diploma doen … Het was een halftijdse, dat wel, het was onder mijn niveau, dat wel, maar het was in een bibliotheek. Ik werd leidinggevende van tien dames onder wie de jongste exact dubbel zo oud was als ik. Het leukste aan werken in een bibliotheek vond ik de balie. Maar het merendeel van mijn tijd ging naar: brandjes blussen en uurroosters opstellen. Ook de bibliotheek was een desillusie. Ik dacht: is dit het nu, werken?
Vervolgens maakte ik een andere droom waar: ik ging werken in een uitgeverij. Daar ben ik, echt waar, de eerste twee jaar min of meer gelukkig geweest. Ik was doodmoe van veel te lange dagen kloppen en pendelen, maar ik leerde volop bij, en werd geapprecieerd door mijn collega’s. Ik zat in een team dat werkte zoals ik sindsdien nooit nog een team heb meegemaakt. We liepen gesmeerd en waren perfect op elkaar ingespeeld. Ik werkte hard en met plezier. Maar ook dat bedrijf had allerlei issues en werd niet zo denderend geleid. Na enkele jaren was ik ‘uitgeleerd’, viel ons team in stukken en werd ik moeder. Ik pendelde 2 uur per dag, 5 dagen per week. Dat waren 10 uren per week dat ik niet bij mijn kind was en niet aan het werken. Ik dacht: dit is het dan, werken, en het is belachelijk. Dus ik vertrok, opnieuw.
Daarna kwam ik bij die andere uitgeverij terecht, een mamavriendelijk bedrijf, mijn huidige werkgever. Het klopt. Dit ís een goede werkgever voor jonge ouders. Met wat ik de afgelopen jaren privé heb meegemaakt, was het een zegen dat ik hier werkte en niet meer in Brussel. Maar ik kan dit zeggen: het boekenvak is momenteel een plek waar je niet wil zijn. Ik voel me een nobody. Ik weet niet wat ik nog waard ben. Ik ben nochtans een uitstekende redacteur. ’t Is te zeggen: 20 jaar geleden was deze job me op het lijf geschreven. Maar het is 2016 en ik kon net zo goed een floppydisk zijn als een goede redacteur. Ik werk en ik denk: dit is het dan, werken. Werken is parttime ongelukkig zijn.
In mijn jaren op de arbeidsmarkt kwam ik heel wat mensen tegen van wie ik vermoed dat ze zot zijn. Not in a good way. Zot of slecht, ik weet het niet, maar alleszins incompetente klootzakken (m/v). Ik noem geen namen, want ik wil niemand aan de schandpaal nagelen. Het doet er ook niet toe, want incompetente klootzakken vind je overal. Het frustreert me. Ik ben competent, en geen klootzak, maar blijkbaar is dat niet voldoende. Ik leerde dat het niet uitmaakt wat je kan, zolang je jezelf kan verkopen. Ik leerde dat hoog van de toren blazen belangrijker is dan je werk goed en plichtsgetrouw doen.
Ik werk nu acht jaar en het is nog steeds crisis. Ik heb nog nooit ergens gewerkt waar het goed ging. Ik heb nog nooit op een plek gewerkt die me gelukkig maakte. Al acht jaar ben ik degene die áltijd wat te klagen heeft, die áltijd aan het solliciteren is en die nooit goed lijkt te weten wat ze wil.
Ik weet dat het (veel) erger kan. Ik kijk naar mijn poetsvrouw die een bachelor in de chemie heeft in een ver land, maar hier mijn poetsvrouw is. Ik kijk naar de dames op leeftijd aan de kassa van de supermarkt. Ik prijs me gelukkig. Ik weet dat ik niet moet klagen. Maar ik had zoveel meer verwacht van werken. Thuis heb ik nooit iets anders gezien dan een moeder die vol passie opging in haar werk. Het leek me een evidentie dat zoiets voor mij was weggelegd.
De waarheid is: werken is één grote desillusie. Het idee dat ik nog 35 jaar moet ploeteren zoals ik nu ploeter, maakt me moe. Ik zie zoveel mensen in mijn omgeving die in hetzelfde schuitje zitten als ik. Daar staan ze, met al hun energie en al hun ambitie. Niemand die op hen zit te wachten.
Ik onderneem dingen om het beter te maken. Er ging sinds 2008 geen jaar voorbij dat ik niet minstens twee keer solliciteerde. Om vaak als tweede te eindigen. Ik volgde loopbaanbegeleiding, maar kreeg daar vooral bevestigd wat ik al wist. Ik ben gestart met een bijberoep als copywriter/journalist, omdat schrijven het liefste is wat ik doe. Ik schrijf voor Femma en de Gezinsbond, en ga dit najaar de koe bij de hoorns vatten om daar een stuk of wat opdrachtgevers aan toe te voegen. Ik engageerde me als vrijwilliger in de Raad van Bestuur van Femma om in mijn vrije tijd te betekenen wat ik professioneel niet kan.
Ik zie mensen om me heen die zelfvertrouwen krijgen van hun werk, terwijl het mijne beetje per beetje afbrokkelt. Ik weet dat het bestaat: werk waar je gelukkig van wordt. Ik heb goesting om mijn tanden te zetten in een uitdagende job die mij als gegoten zit. Ik heb goesting om er voluit voor te gaan. Maar arbeidsmarkt, o arbeidsmarkt, waarom hebt gij geen zin in mij?
Vinden jullie voldoening of geluk in jullie werk? Of ploeteren jullie ook maar verder zoals ik? En wie o wie heeft een droomjob voor mij liggen?