Categorie archief: leven in Antwerpen

’t Zit ollemolle goed in mekaar: 10 jaar West-Vlaming in Antwerpen

Tien jaar woon ik hier. West-Vlaming in Antwerpen. Inmiddels Antwerpenaar met West-Vlaamse roots. Het is een haat-liefde verhouding. Soms vloek ik op mijn stad (die ring, dat fijn stof, die luchthaven, die burgemeester …), maar vaker ben ik blij en trots dat ik deel mag uitmaken van een stad waar zoveel leeft, gebeurt en bruist. Vandaag vierden we bijvoorbeeld het begin van de zomervakantie op Circus Boelaere. We spraken met wat mensen af, maar kwamen er nog zoveel meer tegen. Overal waar ik keek, zag ik bekende gezichten. Deze stad is een dorp met kapsones. Ik hou van A. Maar zoals de meeste West-Vlamingen blijf ik een enorme zwak hebben voor waar ik vandaan kom, onze zee, ons dialect. De afgelopen dagen kwam het allemaal mooi samen.

Als je moet kakken, moet je kakken

Op mijn laatste voorleeswoensdag van dit schooljaar in het klasje van Martha had ik een probleem. De juf had een boekje klaargelegd over … een pimpampoentje. Behalve Martha is er in heel die klas natuurlijk geen enkel kind dat al ooit van een pimpampoentje gehoord heeft. Maar ik kon toch mezelf niet verloochenen en voorlezen over een lieveheersbeestje? Ik ben voor het compromis gegaan, want dat is wat West-Vlamingen doen, en zei: dit is een boekje over een lieveheersbeestje, maar ik noem dat een pimpampoentje.

Dinsdag had ik tijdens het oudercontact een grappige discussie met de juf van Martha over wie haar nu de uitdrukking: ‘als je moet kakken, moet je kakken’ geleerd had. Ik weet zeker dat het de juf was. Martha kwam op een dag namelijk thuis met ‘als ge moe kakken, moe ge kakken’. Ik heb haar gezegd: ‘Martha, je moet dat wel juist uitspreken. Zeg me na: ‘aj moe ka’n, moej ka’n’.’ Schoolvoorbeeld van een gezamenlijk pedagogisch project tussen de school en de ouders.

Diezelfde dinsdag liet een lieve vriendin van vroeger me weten dat ze in september naar Antwerpen verhuist. Al tien jaar wacht ik tevergeefs op het moment dat al mijn vriendinnen begrijpen dat ze nergens gelukkiger kunnen worden dan in Antwerpen en me volgen. Helaas denken ze zelf dat ze gelukkiger zijn in Zuienkerke, Varsenare, Brugge, Leuven, Gent, Brussel en heel de rest van de parking. Jammer voor mij. En nu, exact tien jaar na mij, komt uitgerekend díe vriendin in Antwerpen wonen. En schrijven bovendien. Eindelijk! ‘Achter zoveel jaar’!

Spinvis en Het zesde metaal

Oók dinsdag gingen we naar het Openluchttheater in het Rivierenhof, een plek die minstens zo poëtisch is als de naam doet vermoeden, voor een optreden van Spinvis én Het zesde metaal. Op één avond. Allebei. Wat een cadeau. En het was magisch. Op één van de mooiste plekken van de stad die ik al tien jaar mijn thuis noem, mocht ik eerst naar die wonderlijke poëzie van Spinvis en daarna naar die prachtige liedjes in mijn geliefde West-Vlaams luisteren. Ik kan er bijlange niet zo schoon over schrijven als het was, maar ik wil er toch íets over schrijven. Want het was machtig.

Ik luisterde naar Wannes Cappelle die zong ‘grote liefde lieft oes in’ en ‘aje stillestoat, goa j’achteruut’ en dat het ‘nog oal nie nor de wuppe’ is. Hij vertelde dat hij na 16 jaar weggaat uit ’t Stad en ik dacht: oké, nog zes jaar en ’t is aan mij, maar dat sloeg nergens op, want ik werd daar op dat moment gewoon helemaal opnieuw verliefd op mijn stad, mijn Antwerpen. De eerste regendruppels in weken vielen op onze gezichten, en op de bomen van het Rivierenhof die kurkdroog waren tot in in hun wortels en ik dacht: ik ben hier wortel geschoten. Hij zong van ‘maar de woarheid is, ’t leven loat em niet stoppen, ier bie oes is ’t goed’ en ik dacht: ‘joat, ’t is woa, ier bie oes is ’t goed. ’t Zit ollemolle goed in mekaar!’

(En na dat fantastische optreden wil ook ik mijn geld naar de zanger gooien.)

Schoonmoederdag

Het is 15 augustus vandaag, moederdag in Antwerpen, en ik wil vandaag uitroepen tot Schoonmoederdag. Ik heb een schoonmoeder die altijd bereid is om te helpen. Ze is één van de liefste mensen die ik ken. Ik weet niet hoe andere jonge ouders het doen, hun jobs combineren met twee kleine kinderen. Bij ons is het simpel. Er is een tweede gezin dat het onze ondersteunt. We krijgen ongelooflijk veel hulp van Bomma en Baba en Nana (Tante Nahid). Babysit, geen zin om te koken, geen tijd om te strijken? Eén adres: de bomma. Voor haar kinderen en kleinkinderen, en bij uitbreiding voor mij, is niets haar te veel. Dankzij haar heb ik nog nooit een externe babysit moeten laten komen voor Martha en Thomas. Wanneer ik mijn kinderen naar bomma breng, krijg ik ze gezond gevoed en gelukkig, vaak zelfs proper gewassen terug. Ik weet niet wat ik de afgelopen jaren had gedaan zonder haar onvoorwaardelijke en niet aflatende hulp. Ze staat altijd klaar om te helpen. Ze zorgt meerdere keren per week voor één van de kindjes of voor allebei. Ze gaat Martha van school halen en brengt eten mee voor het hele gezin. Ze doet dingen voor de kinderen die ik niet kan opbrengen. Ze maakt apart eten voor hen, bijvoorbeeld rodebietpatatjes, die ze opsmullen alsof het snoep is. Ze verzint tientallen verhaaltjes voor Martha, over Pip en Pop of Muisje Meisje. Ik weet niet waar ze het blijft halen. Martha neemt ook al eens het accent van de bomma over. Nu we net een week samen op verlof zijn geweest, eindigen plots al haar verkleinwoorden op ‘ke’. Ik lig plat wanneer ik haar op zijn Waaslands hoor zeggen: ‘hoe is da nu meuglijk?’

De kindjes zijn dol op hun bomma, al heeft Thomas toch ook een serieuze boon voor zijn grootvader, baba. Ze zijn er thuis, ze zijn er baas in huis. Martha is al oud genoeg om te beseffen dat ze er de baas is, en durft wel eens te zeggen: ‘van bomma krijg ik toch alles’. Het is waar, en ik kan er mee leven. Het geeft mij een erg comfortabel gevoel om te weten dat mijn kindjes een tweede thuis hebben waar ze met evenveel liefde (en met tonnen meer aandacht) omringd worden als bij hun mama en papa. Daarom wil ik vandaag zeggen wat ik anders veel te weinig zeg: bedankt, bomma Julie, we weten niet wat we zonder jou zouden doen.

Bandwerkbaby’s (over kinderopvang in Antwerpen)

Mogen we van de kinderopvang meer verwachten dan dat onze kinderen onderdak en eten krijgen, en dat ze – als alles goed gaat – niet verongelukken?

Donderdag
– Wie is dat?
– T.
– En kan hij al zitten?
– Ja, hij is bijna een jaar.

Opnieuw een nieuw gezicht in de crèche. Dat is bijna wekelijkse kost. Nieuwe interims, de ene na de andere. Opnieuw moet ik mijn baby achterlaten bij iemand die hij nog nooit gezien heeft. Wat als hij straks valt, wie zal hem dan troosten? Een wildvreemde.

Ik vraag me af wat het doet met het vertrouwen van een baby in de wereld, als zijn ouders hem telkens weer bij wildvreemden achterlaten. Ik heb geluk. Mijn zoon is een vrolijk kind. Hij maakt er niet echt van; begint gewoon te spelen; lacht wanneer we vertrekken. Maar ik lach niet.

Vrijdag
Het is hier met de crèche van T. Ik bel met een vervelende mededeling. (Pauze. Een pauze die lang genoeg is om dertig manieren te bedenken waarop een kind kan verongelukken.)
T. is uit zijn bedje gevallen. (Pauze. Een pauze die lang genoeg is om te bedenken wat de gevolgen kunnen zijn wanneer een kind uit een bed van 1 meter hoog valt. 1 meter hoog! Serieus.)
Het was de schuld van de interim. Ze had het bedje niet dicht gedaan en …
– Hoe is het met hem? Hoe is het met mijn kind?

Hij is gelukkig oké. Hij heeft er nog geen blauw plekje aan overgehouden. Maar ik mag er niet aan denken wat de gevolgen wel hadden kunnen zijn.

Missen is menselijk. De omstandigheden waarin deze fout gemaakt werd, zijn dat evenwel niet meer. Hoge werkdruk en een komen en gaan van nieuwe interimkrachten die moeten wennen aan telkens een nieuwe werkomgeving.

Bandwerk

Wat was ik blij toen we voor T. een felbegeerd plaatsje in de gesubsidieerde stedelijke kinderopvang te pakken hadden. Het zag er veelbelovend uit. Een grote tuin om in te spelen. Verzorgsters met ervaring, die vast wel gelukkig waren in hun job. Ah ja, want ze werken voor ’t Stad.

Nu T. een half jaar in de stedelijke kinderopvang zit, zijn wij een pak illusies armer. In de grote tuin heeft hij nog niet gespeeld. En de verzorgsters zijn helemaal niet gelukkig. Integendeel, ze zijn overwerkt.

Baby’s eten geven: bandwerk. Pampers verversen: bandwerk. Tijd voor extra verzorging is er niet. Tijd om te knuffelen: geen. Tijd om te spelen: geen. Tijd om T. opnieuw zijn fruitpap aan te bieden wanneer hij er om 14u30 niet van heeft gegeten: geen.

Het is erg voor de baby’s, dat ze bandwerk zijn. Maar het is ook erg voor de verzorgsters. Tijdens de vroege shift en de late shift is er 1 verzorger, ongeacht hoeveel baby’s er dan zijn. “Mama, kan jij even hier blijven, zodat ik vlug vlug kan gaan plassen? Ik moet al een uur”, werd me eens gevraagd. De kinderverzorgsters kozen voor dit beroep uit liefde voor het kind. Onder de huidige omstandigheden hebben ze geen tijd om meer dan het strikt noodzakelijke te doen.

Werkbaar werk? Mag het even? Die mensen zorgen voor wat wij het liefste zien. Ze verdienen meer respect.

Kwaliteitsvolle kinderopvang? Mag het even? Mogen we van de kinderopvang meer verwachten dan dat onze kinderen onderdak en eten krijgen, en dat ze – als alles goed gaat – niet verongelukken?

Kapotbespaard

Uit mijn eigen ervaring en wat ik hoor, concludeer ik dat het huidige stadsbestuur de stedelijke kinderopvang wil kapotbesparen. Volgens de N-VA is kinderopvang organiseren geen taak van de overheid. Dus: “Als we maar hard genoeg besparen, trekken de ouders vanzelf wel weg. Probleem opgelost.”

Wat zijn onze opties? Blijven, en lijdzaam toekijken. Of weggaan, ons blauw betalen en ons stadsbestuur de kans geven om te zeggen: kijk eens, de ouders trekken naar de zelfstandige crèches. Er is geen vraag naar gesubsidieerde stedelijke kinderopvang. We kunnen ze net zo goed sluiten.

Moederdag in Antwerpen

Ik ben gelukkig nog niet genoeg geïntegreerd om dit de echte Moederdag te vinden. Anders was dit voorwaar een vreselijke dag geweest. Maar ik wil er ook niet aan voorbijgaan zonder iets te zeggen. Daarvoor heb ik in de winkels te veel ‘liefste mama’-kaartjes gezien de afgelopen dagen. Ik kan duizend-en-één dingen schrijven over mijn mama. Dat doe ik ook. In de vorm van kleine notities in Evernote. Ooit ga ik daar coherente teksten van maken. Maar nu maak ik het mezelf even gemakkelijk door een oude ode aan mama op te rakelen. Het gaat over valse plooitjes en een ideaalbeeld dat buiten bereik ligt:

https://poffie.wordpress.com/2014/04/21/valse-plooitjes/

Scholenzoektocht deel 1

Scholenzoektocht: deel 1. Het avontuur –  de derde keuze

Het avontuur is onze derde keuze. Vrij dichtbij, maar niet op wandelafstand zoals onze eerste twee keuzes. Ik heb al goede dingen gehoord van Het avontuur. Maar het is Freinet, en ik weet daaar weinig van. Ik vond het dus absoluut nuttig om eens te gaan luisteren.

Het belangrijkste is dat ze het PPGO en de leerplannen van het GO! volgen. Op het einde van het zesde leerjaar hebben de kindjes dezelfde eindtermen bereikt als kinderen in het reguliere onderwijs. Alleen is de manier waarop ze daar geraken anders. Ze werken vanuit de interesses van het kind en zetten onderzoekjes en projecten op n.a.v. wat kinderen meebrengen of vertellen in de klas. Ze proberen zoveel mogelijk klasdoorbrekend te werken. Dat betekent dat ze veel op uitstap gaan, zonder daarbij echter de maximumfactuur uit het oog te verliezen.

Bij Freinet hoort ook heel veel ouderparticipatie. Het angstzweet breekt me altijd uit als ik dat hoor. De reden: ik kan eigenlijk helemaal niets. Als ouder van een lagereschoolkind zal ik definitief door de mand vallen. Ze vragen ouders om een kinderopera te componeren, muziek te spelen, decors te maken, kostuums te ontwerpen, taarten te bakken of een avontuurlijke speelplaats te bouwen. Ik zie niet goed in wat ik in dat alles zou kunnen bijdragen. Maar goed, ook in het reguliere onderwijs wordt er wellicht aan DIY gedaan door ouders. Door de mand val ik sowieso.

Mijn indruk van de school en van de leerkrachten was erg positief. Ik dacht meteen: hier wil ik Martha wel inschrijven. Hier zou ze wel gelukkig kunnen worden. Dat had ook te maken met het uitstekende ‘verkoopspraatje’ van de directrice en de leerkrachten. Dat ze hun school warm wilden en konden aanbevelen, was wel duidelijk. Een uur lang werden alle voordelen van de school en van Freinet opgesomd, als om ons ouders helemaal te verlekkeren op een plaatsje in Het avontuur. Om op het einde af te sluiten met: “Ik zeg het maar meteen, want anders krijg ik straks toch van iedereen die vraag: er zijn 24 plaatsen in het instapklasje, waarvan er al 12 gereserveerd zijn voor broertjes en zusjes.”

12 vrije plaatsen dus. Ik heb de koppen geteld. Op de eerste van de twee infomomenten zaten daar ouders van minstens 13 verse kleutertjes. The battle has begun …

Scholenstress

Ik heb al keuzestress als ik cornflakes of een nieuwe gsm moet kopen. En nu moet ik een school kiezen voor mijn dochter. Ik had me voorgenomen om me er niet te druk in te maken. Dat voornemen getuigt vooral van een schrijnend gebrek aan zelfkennis. Het begon al toen de brief op de mat lag. Ik was op die brief aan het wachten, wist dat ie elk moment ging komen. En toch waren de eerste twee gedachten die door mijn hoofd flitsten toen ik hem kreeg: 1) help, mijn kleine meisje is al zo groooooot. En 2) o nee, er gaat zeker geen plaats zijn.

Ook na acht jaar in Antwerpen blijf ik geschokt over het feit dat ouders zich daar dus werkelijk zorgen over moeten maken. Die kinderen zijn 2,5 als ze met school starten. Men zou dan toch denken dat de stad daarop kan anticiperen, ik zeg maar wat, gedurende die 2,5 jaar. Maar nee, elk jaar opnieuw is het spannend: gaat er plaats zijn en zo ja, waar?

Ik heb meteen alle deadlines en de kijkdagen van de belangrijkste scholen in mijn agenda geschreven. So far so good, want eigenlijk stond onze top drie al vast toen we hier ons huis kochten. Maar vervolgens vroeg ik me af hoeveel extra scholen ik nog moet gaan bezoeken voor het geval er in onze eerstekeuzescholen geen plaats is. Vijf, tien of twintig?

Eerst dacht ik: zoveel mogelijk. Mijn maand januari volgepland met kijkdagen. Maar aangezien dat praktisch nogal onhaalbaar was, heb ik uiteindelijk besloten om maar eentje extra te gaan bezoeken. Ik heb immers goede hoop dat we bij de fortuinlijke ouders gaan zijn die wél hun eerste keuze krijgen. Vrienden van ons hebben voor hun zoontje plaats in hun en onze eerstekeuzeschool, hoewel ze naast een andere school wonen. Dus ik ga ervan uit dat wij ook zoveel chance gaan hebben. We wonen in een zeer gemengde buurt, zowel sociaal-economisch als qua leeftijd. Het is hier niet oud-Berchem, maar Berchem-buiten-de-ring. Hier wonen niet alleen bakfietsgezinnen, maar ook 90-jarigen. In de arbeiderswoningen in onze straat wonen niet alleen blanke middenklasse tweeverdieners. Ik hoop dat dat onze kansen vergroot. Maar ik zal pas gerust zijn als het verdict valt. In mei.