Categorie archief: sandwichgeneratie

een schijntje van een mens

Bekennen dat je zwak bent, het is niet geoorloofd en niet aangeraden in onze maatschappij. Steeds meer komt de visie bovendrijven dat iedereen verantwoordelijk is voor zichzelf. Elk voor zich. Als je slaagt in het leven, heb je flink gewerkt. Met hard werken kan je alles bereiken en mechanismen als discriminatie zijn overroepen. Als je faalt in het leven, is dat eigen schuld, dikke bult.

Ik geloof dat niet. Sommige mensen staan om te beginnen niet zo sterk in onze maatschappij. En soms zijn er ook omstandigheden die je zwak maken zonder dat je daar zelf noodzakelijk iets aan kan doen. Maar het probleem met de visie die onze maatschappij vandaag domineert, is dat je niet meer mag toegeven dat je je soms wat zwakker voelt. Als je niet mee kan, blijf je maar achter.

Bij deze geef ik het toe. Het afgelopen jaar was zwaar, intens en emotioneel belastend. Mijn tweede zwangerschap is er in zekere zin te veel aan. Ik ben nochtans doodgelukkig met het mannetje in mijn buik en de timing kon wat mij betreft niet beter. Maar ik ben ook fysiek en emotioneel uitgeput. Ik sta stijf van de stress. Dat stress slecht is voor je ongeboren kind bezorgt me momenteel gewoon nog meer stress. Ik heb buikpijntjes van alle aard die me zorgen baren (pun not intended).

Ik durf het toegeven. Ik ben zwakker dan ik een jaar geleden was. Momenteel is 32 uren per week werken the best I can do. Dat zijn er eigenlijk al te veel. Ik sta wankel op mijn benen. Ik ben maar een mens. Ik ben maar één mens. Tegenwoordig voel ik me echter meestal maar een schijntje van een mens. Nu en dan moet ik zelfs huilen, maar vertel het niet verder. Ik vraag me al weken af wat het breekpunt is. Wanneer je naar de dokter gaat en platte rust vraagt zonder dat je je een aansteller moet voelen.

Ik ben niet de enige. Ik zie dat veel mensen in mijn omgeving het ook moeilijk hebben. Ze twijfelen, zijn doodmoe, zien het niet altijd zitten, twijfelen nog een beetje meer, blijven toch maar doorgaan, blijven doodmoe … En daar wordt zo weinig over gesproken. Dat vind ik jammer. Ik wil geen deel uitmaken van een maatschappij waar iedereen die tijdelijk of permanent wat zwakker in het leven staat vertrappeld wordt.

Daarom hou ik hier een pleidooi voor meer kwetsbaarheid, meer openheid, meer eerlijkheid. Wees eerlijk als het niet goed met je gaat. Vertel het mij. Vertel het anderen. Steek elkaar een hart onder de riem. We kunnen er alleen maar beter van worden.

zondag de negende

Het is zondag 9 november. Exact 9 maanden geleden was het ook zondag. Ik was voor het eerst in maanden door mijn was heen. Op het vuur stond een grote pot paprikasoep. Man en kind deden een dutje. Ik zette me in de zetel met The goldfinch van Donna Tart.

Toen kreeg ik telefoon van Julie. Dat mama een beroerte had gekregen, maar dat ze haar wel herkende. Ik hoorde meteen dat het ernstig was. Niet zoals toen ze borstkanker kreeg. Toen dacht ik: oké, nu heb je borstkanker, maar dan genees je daarvan en leef je gewoon weer verder. Nee, dit was voor altijd, dat had ik meteen door.

De daaropvolgende weken en maanden waren turbulent en emotioneel. Dat zijn ze nog steeds. Maar nu is mama weer thuis. Ze heeft al een lange weg afgelegd en nog een lange weg te gaan. Maar onze huismus is thuis en daar is ze blij om.

mama thuis

Tijdskrediet is luxekrediet

Ik zie mezelf niet als grootste slachtoffer van wat er gaande is, integendeel. Als ik zo’n verhaal lees als dat van die alleenstaande moeder kan ik alleen maar blij zijn met hoe gemakkelijk mijn leven is. Tijdskrediet is luxekrediet, ja. In die zin dat ik de luxe heb om van de ene dag op de andere minder te gaan werken, ondanks een baby in huis, ondanks een zware afbetaling. Omdat we ‘hardwerkende tweeverdieners’ zijn met goede jobs op ons opleidingsniveau en een vast contract. Niet iedereen heeft die luxe. Ik dus wel en ik ben er dankbaar voor.

Maar tegelijk ben ik boos en bang. Boos omdat het discours dat momenteel gevoerd wordt over zaken als tijdskrediet doet uitschijnen dat iedereen die er gebruik van maakt een profiteur is. Bang omdat ik nog maar 29 ben en nu al zo moe. Omdat ik niet weet hoe ik dit tempo nog tot mijn 67ste moet volhouden. Omdat ik nu al amper tijd heb om voor mijn kind te zorgen, maar dat ik me er blijkbaar ook geen illusies over moet maken dat ik dat later ga kunnen goedmaken door voor mijn kleinkinderen te zorgen.

Ik lees in het regeerakkoord dat het zorgverlof en het palliatief verlof worden uitgebreid, ten koste van het ongemotiveerd tijdskrediet. “De controle op de motieven en de loopbaanvoorwaarden worden versterkt.” Ook in al zijn vaagheid baart dat voornemen me zorgen. Hoewel ik me nog geen enkel moment schuldig heb gevoeld over het zorgverlof dat ik sinds februari neem, weet ik niet zeker of ik de test zou doorstaan. Zou men met kwade wil niet kunnen motiveren dat ik (althans de laatste maanden) ‘oneigenlijk’ gebruikmaak van het mij toegekende zorgverlof? Ik ben elke vrijdag thuis, maar ik ben niet elke vrijdag bij mijn zieke moeder.

Wel verhuizen we om de twee weken ons volledige gezin naar Zuienkerke, zo’n 110 km. van waar we wonen. Wel ga ik één avond per week op bezoek bij mama in Gent. Op zo’n avond ben ik in totaal drie uur onderweg om 1 à 1,5 uur bij mama te zijn. Op zo’n avond zie ik Martha niet. Omdat Mehdi weer elke avond les heeft, springt zijn mama* heel vaak in. Hoewel bomma en kleindochter twee handen op één buik zijn, begint Martha het serieus te voelen dat ik haar vaak in de steek laat. Toen ik vorige donderdagavond bij mama op bezoek was, zat Martha in de auto met bomma. Er passeerde een trein. Martha wees naar de trein, zei ‘mama’ en begon net niet te huilen, omdat ze wist dat ik weg was. Hoe kan een moederhart niet breken als je dat hoort?

Ik heb die vrije vrijdag, dat zorgverlof, dus nodig om bij mijn dochter goed te maken dat ik er ook voor haar oma wil zijn. Ik heb die vrije vrijdag bovendien nodig om er zelf niet onderdoor te gaan. Want acht maanden het vuur uit mijn sloffen lopen en tegelijk op alle vlakken tekortschieten begint door te wegen. Ik heb het gevoel dat mijn reserves eraan moeten geloven. En dan moet ik nog meer dan een halve zwangerschap, een nieuwe kraamperiode en het leven georganiseerd krijgen met twee kinderen.

Het mag dus duidelijk zijn dat ik alvast zelf vind dat ik rechtmatig gebruikmaak van het zorgverlof. Maar los daarvan vind ik het doodzonde dat het tijdskrediet zonder motief wordt afgeschaft. Ten onrechte wordt deze vorm van tijdskrediet door de voltallige pers tegenwoordig afgeschilderd als wereldreistijdskrediet. (Griezelig trouwens dat de pers zo gretig een idee dat gelanceerd wordt door de n-va overneemt zondere enige zin voor kritisch denken, maar dat terzijde.) In realiteit gebruiken veel mensen het tijdskrediet zonder motief bijvoorbeeld om een opleiding te volgen of het even rustiger aan te doen nadat ze hersteld zijn van een kankerbehandeling. Een regering die het bezoek aan de psycholoog wil terugbetalen, zou toch moeten beseffen dat ook die vormen van zelfontwikkeling en zelfzorg goede motieven zijn om tijdskrediet te nemen. En dat ze dankzij het tijdskrediet zonder motief misschien op termijn zelfs minder psychologen gaan moeten terugbetalen.

* Als ik me probeer in te beelden hoe ons leven er zou uitzien zonder dat we constant altijd voortdurend de hele tijd elke dag elk moment op die bomma konden rekenen, krijg ik gewoon geen adem meer. (Die bomma is overigens nog maar 61. Als ik me probeer in te beelden dat zij moest werken tot 67 …)

Tot 67 werken

Tot 67 werken: dat is tien jaar langer dan mijn moeder heeft kunnen werken. Op 57 kreeg ze een beroerte. Boem, een zesde van haar hersenen weg en de helft van haar lichaam onbruikbaar. Gedaan met werken.

Tot 67 werken: dat is tien jaar langer dan mijn vader heeft gewerkt. Op 57 ging hij op brugpensioen. Hij is immers begonnen op 17 en deed fysiek zware arbeid. Laten we voor het gemak zeggen dat hij in het nieuwe systeem ook op vervroegd pensioen zou kunnen gaan. Vanaf 63. Dat zou betekenen dat hij nu één jaar van zijn pensioen had kunnen genieten voor hij voltijds de zorg voor zijn jongere vrouw moest opnemen. Zonder vervroegd pensioen was hij nog aan het werk. En wie zou dan voor mijn moeder zorgen?

Het is een waar feit dat mensen ouder worden. Maar kunnen we aub ook de leeftijd waarop mensen met hun gezondheid beginnen te sukkelen in rekening brengen voor we stellen dat werken tot 67 haalbare kaart is. Wanneer duiken kankers, beroertes en hartaanvallen gemiddeld op? En moeten we daar dan geen rekening mee houden?

Mijn grootmoeder is gestorven op 62 aan borstkanker. Mijn moeder kreeg borstkanker op 54. En mogelijk ten gevolge van haar borstkankerbehandeling kreeg ze op 57 die verschrikkelijke vernietigende beroerte. Het klinkt pessimistischer dan het is, maar ik geef mezelf 60 jaar. 60 jaar gezond leven. Alles wat ik extra krijg, zal ik in dank aanvaarden. Maar ervan uitgaan dat ik er maar 60 krijg, helpt me om de juiste keuzes te maken in het leven. En werken aan dit tempo tot 67 maakt op geen enkele manier deel uit van mijn plan.

Pick your battles

Pick your battles. Gemakkelijker gezegd dan gedaan dezer dagen. Er is zoveel om kwaad en verdrietig om te zijn, dat ik het meest van al goesting heb om mijn kopje in het zand te steken voor een jaar of vijf en dan eens te komen piepen of de mensen hun verstand teruggevonden hebben.

Waár ben ik nu het kwaadst over? Dat we moeten werken tot 67 en dat ik als twintiger nu al soms te moe ben om het allemaal rond te krijgen? Dat ik door de grote druk constant het gevoel heb tekort te schieten als moeder en dat ik nu zelfs niet voor mijn kleinkinderen ga kunnen zorgen? Dat alle soorten van tijdskrediet gezien worden als profiteren maar dat we tegelijk volop moeten inzetten op de vermaatschappelijking van de zorg? Dat een niet nader genoemde staatssecretaris van asiel en migratie er blijkbaar met een ‘sorry’ van af komt en dat racisme van de weeromstuit slechts selectief strafbaar is? Dat de cultuursector het niet alleen zonder middelen moet doen, maar ook nog eens haar kostbare energie moet besteden aan het tegenspreken van die aap van een Jo Libeer?

Gelukkig is de cultuursector welbespraakt en vechtlustig, dus die strijd is gestreden met schonere woorden dan ik ze ooit uit mijn pen kon toveren. Aan dat stukske staatssecretaris wil ik zelfs geen woorden meer vuil maken. Maar over het werken tot 67 en het gevecht tegen het tijdskrediet daarentegen moet me wel één en ander van het hart.

Wordt vervolgd, namelijk hier en hier.

woordenloos

Mijn mama is 57 en haar hersenen zijn kapot. Een trombose. Een bloedklonter. Een CVA’tje. Een cerebrovasculair accident. Een herseninfarct. Een beroerte. Er zijn heel veel woorden voor wat ze heeft, maar zij is haar woorden kwijt.

Ze heeft een halfzijdige verlamming of een hemibeeld. Hoe ze ook haar best doet, ze krijgt geen beweging meer in haar rechterarm of in haar rechterbeen. Ze probeert haar ene hand met de andere op te tillen, maar hij valt telkens levensloos neer. Ze wil soms opstaan uit haar rolstoel, bedenkt zich dan en zegt: ‘ah’. Alsof ze het even vergeten was.

Ze heeft een apraxie. Ze kan eenvoudige handelingen niet uitvoeren. Ze tilt haar lege glas op en maakt een schenkbeweging in de richting van het volle blikje. Moet dan lachen met zichzelf. Er is iets mis in haar kamer, maar ze kan niet aanwijzen wat. Ze heeft iets nodig, maar kan het niet zeggen. We raden en we raden en we raden. Soms vinden we wat ze bedoelt. Dan zegt ze opgelucht: ‘ja!’ Soms vinden we het niet en moeten we haar in tranen achterlaten.

Ze heeft een afasie. De woorden verdwalen in haar hoofd. Ze denkt iets en zegt iets anders. Vaak zegt ze dezelfde woorden: methode, manier, licht, lik, moment. Ze blijft hangen op die woorden. Ze betekenen niets. Verkeerd, zegt ze dan. Dat is wel juist. Het is verkeerd, wat ze zegt. Het is verkeerd, wat ze meemaakt. Het is verkeerd, dat haar kinderen nu toch voor haar moeten zorgen, terwijl ze net alles in het werk wilde stellen om dat te vermijden. Het is verkeerd, dat ze probeert en probeert maar niet kan. Het is verkeerd dat hersenen niet kunnen genezen. Het is verkeerd verkeerd verkeerd. Het is verkeerd dat we blijven proberen te raden wat ze bedoelt en het is verkeerd als we het niet proberen.

Ze heeft een depressie. Ze is zoveel kwijt. Zomaar, van het ene moment op het andere. Pats. Boem. Weg hersenen, weg taal, weg rechterlichaamshelft. Weg zelfredzame, handige, sterke, slimme vrouw. Ze maakt een rouwproces door, maar ze kan er niet over spreken. Ze huilt elke dag. We willen haar troosten, maar een kind kan zijn moeder onmogelijk troosten als het zelf verdrietig is.

We zijn er voor haar, maar ze moet het toch alleen doen. Zij moet het harde werk doen en zij moet elke dag constateren dat het harde werk in verhouding veel te weinig oplevert. We kunnen elke dag op bezoek gaan, we kunnen haar helpen met de dagelijkse dingen, we kunnen haar boterhammen smeren, haar in haar rolstoel naar buiten brengen, we kunnen haar proberen te verstaan. Maar meer kunnen we niet doen. En dat breekt mijn hart, elke dag opnieuw.

valse plooitjes

Ik moet veel aan mijn grootmoeder denken de laatste tijd. Bijvoorbeeld wanneer ik de pyjama’s van mijn moeder aan het strijken ben. Ik strijk er meer valse plooien in dan ik goed doe. Ik strijk nooit pyjama’s, maar nu wel die van mijn moeder. Mijn moeder die zelfs haar onderbroeken streek. Ze voelt zich zo al beroerd genoeg zonder dat ze in een ongestreken pyjama moet buitenkomen. Maar ik weet dat mijn moeder zal zien dat ik deze keer haar pyjama’s gestreken heb en niet Julie die het normaal doet. Ze zal het zien aan de valse plooitjes. En dan moet ik denken hoe ze vertelde dat ze vroeger de strijk deden voor de rijke mensen van het dorp, en dat haar moeder zich bij valse plooitjes excuseerde: de kinderen hebben dat gestreken.

Ik heb mijn grootmoeder nooit gekend, behalve van de verhalen en van de bewondering van mijn moeder. Deze maand is het exact dertig jaar geleden dat ze stierf, een jaar voordat ik geboren werd. Een bijzonder mens moet ze geweest zijn. Toen ik veertien was, las ik het boek ‘Afscheid van moeder’. Ik moest het hele boek lang huilen omdat de vrouw die daar beschreven werd me zo verschrikkelijk hard aan mijn moeder deed denken. Het leek wel alsof ik een boek over mijn eigen moeder aan het lezen was. Nochtans zei mama altijd dat Manu over zijn moeder geschreven had, niet over de hare.

Nu schrijf ik mijn eigen afscheid van moeder. Ik hoop dat het echte afscheid nog vele jaren op zich laat wachten. Maar het is een afscheid van een moeder die zonder valse plooitjes kon strijken en zelfs haar onderbroeken streek. Een moeder die met een fulltime job en drie kinderen toch in een kraaknet huis kon leven en op zondag zelfs nog de tijd vond om uit te slapen en computerspelletjes te spelen. Een moeder die er altijd was: op woensdagnamiddag, om vier uur na school, middenin de nacht wanneer ik wakker werd van een ingebeelde wekker en Mattias naar school stuurde. Ze werkte zestig uren per week, maar wat de mensen ook dachten, haar kinderen kwamen altijd op de eerste plaats.

Zelf moeder worden zorgt ervoor dat je met een heel andere blik naar je eigen moeder kijkt. Hoe deed ze het in godsnaam? Hoe kreeg ze het voor elkaar? Het is pas wanneer je zelf moeder wordt dat je begrijpt wat zij voor jou gedaan heeft. Pas dan begrijp je hoe graag zij jou ziet, wat het betekent alles voor iemand te willen doen. Hoe groot en onvoorwaardelijk de liefde die zij voor jou voelt is. En dan wil je proberen een even goede mama te zijn als jouw mama. Maar je weet dat het ideaalbeeld buiten je bereik ligt. Ik zal om te beginnen nooit kunnen strijken zonder valse plooitjes.

En met jou?

Hoe is het met mama, vraagt men. Niet goed, wil ik zeggen, maar dat is niet wat mensen willen horen. Ze gaat toch vooruit, langzaam maar zeker? Vooral langzaam, denk ik, maar dat is niet wat mensen willen horen. En hoe het met papa is, vragen ze. Beter dan met mama, denk ik, maar dat is niet wat ze bedoelen. Hoe het met ons is, vragen mensen minder. Alsof mama maar een bijkomstigheid in ons leven is nu we niet meer thuis wonen. Alsof het nu aan ons is om de zorg voor niet één maar voor twee ouders op ons te nemen, maar dat mensen ons – ondankbare kinderen – daaraan moeten herinneren omdat we anders zouden vergeten dat het voor papa zwaar is.

Maar papa is sterk genoeg, en Julie is sterk genoeg, en Mattias is sterk genoeg en ik ben sterk genoeg. Mensen moeten ons er niet aan herinneren dat het voor de anderen ook zwaar is. Dat beseffen we maar al te goed. We beleven namelijk hetzelfde en we voelen hetzelfde. Onmacht. Woede. Onbegrip. Onzekerheid. Frustratie. Verdriet. Angst. Gemis. Gemis. Gemis.

’s Nachts wakker liggen woelen omdat ik in een zeldzame vlaag van realiteitszin besef hoe ondenkbaar het is dat de enige persoon aan wie ik Martha durfde toevertrouwen in haar eerste levensmaanden nooit meer zelf voor Martha of voor het kindje van Julie en An zal kunnen zorgen. Dat de enige chauffeur die ik bekwaam achtte om Martha naar huis te brengen van het moederhuis in de aangevroren sneeuw nooit meer zal autorijden. Dat ze na zevenendertig jaar in hetzelfde bedrijf nooit meer zal gaan werken. Dat het einde van haar carrière abrupt kwam in plaats van met bloemen en tromgeroffel zoals het hoorde. Dat de bridgeclub nu het kampioenschap zal moeten proberen te winnen zonder haar. En hoe verschrikkelijk erg dat voor haar is, en zo oneerlijk. Hoe ze nog boordevol plannen zat. Hoe ze recht had op het geluk om oma te zijn. Hoe het leven haar dat geluk, die zorgeloosheid, die mooie momenten nog verschuldigd was na alles wat ze al heeft meegemaakt.

deze week

Dinsdag wordt Martha één jaar. Hoe de omstandigheden ook zijn, je kan en mag niet aan de eerste verjaardag van je kind voorbijgaan. Dinsdag krijgt ze een kroon en een pannenkoek en wel duizend zoentjes. Dinsdag trekken we de laatste ‘maandfoto’. Dinsdag gaan we met ons gezin op stap. Dinsdag gaan we het eerste levensjaar van ons wonderkind vieren alsof er niets aan de hand is.

Woensdag gaat mijn mama weer onder het mes. Haar botluik wordt teruggeplaatst. Het lijkt een enorme stap terug. Narcose. Kunstmatige coma. In spanning afwachten bij de telefoon op nieuws over de operatie. Wachten in de gang tot de deuren van de afdeling intensieve zorgen opengaan voor het bezoekuur. De wrange geur op die afdeling. Wachten tot ze wakker wordt. Wachten tot haar verband weg mag. Wachten tot de wonde geneest.

Zondag is het Martha’s verjaardagsfeestje. Zondag zijn er ballonnen, cadeautjes en taart. Zondag is het feest. Iedereen zal blij zijn. Maar ook een beetje verdrietig. En in gedachten een beetje in het ziekenhuis. Ik zal me naast blij ook schuldig voelen. Omdat we feest vieren zonder dat mama erbij kan zijn.

Ik had het me anders voorgesteld. Iedereen zou naar Berchem komen. We zouden de tafel uitschuiven en alle stoelen van de zolder halen. Mijn mama zou hier toekomen met een stralende glimlach, kleurrijke kleren en vol trots op haar kleinkind, haar god. Ze zou snel snel haar sigaretje oproken aan de voordeur om snel snel naar binnen te kunnen lopen en Martha te knuffelen. De oma’s zouden een beetje van ‘bomma Wilrijk en bomma Berchem’ spelen (zie Loslopend wild) en vechten om Martha op de schoot te mogen nemen. Iedereen zou blij zijn en Martha helpen om haar eerste kaarsje uit te blazen. Iedereen zou veel te lang blijven plakken hoewel het de volgende dag werkedag is. Maar dat zou niet erg zijn, want het is maar één keer Martha’s eerste verjaardag.

Een ander scenario was ondenkbaar …

dag Sofietje / apraxie

‘Dag Sofietje’, zei ze. Ik zet dat op facebook en iedereen juicht mee met mij. Maar de realiteit is complexer dan dat. Het is natuurlijk prachtig dat ze dat zei. Zo spontaan dat ze het zelf niet door had dat ze het gezegd had. En dat is nu net het probleem: ze kan spontaan spreken. Als het haar niet lukt om te zeggen wat ze wil zeggen, flapt ze eruit: ‘godverdomme toch’. Zuiver en duidelijk. Maar de essentie blijft dat het haar niet lukt om iets te zeggen waarover ze eerst moet nadenken. Ze heeft een afasie en een apraxie. De automatische taal werkt nog, maar de functionele taal niet. En taal dient niet om op bevel de dagen van de week op te sommen of tot tien te tellen. Taal dient om te communiceren en dat kan ze momenteel niet, behalve met haar mimiek. Dat niemand ons kan of wil vertellen hoeveel beter het nog kan worden, helpt niet. Onze opdracht is de moed niet te verliezen en de hoop niet op te geven. Dat lukt de ene dag al beter dan de andere.