‘Een mens is maar zo sterk als wat hij moet dragen’, zei mama’s jongste broer, met de verpletterende levenswijsheid die zo typisch is aan de Keirses.
Ik heb twee kindjes die 100 % aandacht vragen. De ene is een baby en zou in de ideale wereld nooit of te nimmer langer dan enkele seconden op zijn rug ergens in een bed of een park mogen liggen huilen. De andere is een tweejarige en als ze bewuste oprechte aandacht van mama krijgt gaat alles gewoon beter. Van zodra mama met haar gedachten elders is, krijgt ze kuurtjes en woedeaanvallen. En ook die zijn alleen te doorprikken met positieve aandacht en een engelengeduld om op haar in te praten, tot haar door te dringen, haar tot rede te brengen, haar hysterie te doorbreken. Ik kan me erin verplaatsen. Ik weet hoe ik me zelf voel als ik begin door te flippen en Mehdi het erger maakt door er niet of verkeerd op te reageren. Zo’n woede-uitbarsting wordt dan steeds erger tot je gewoon compleet over de rooie gaat.
Het is sowieso al moeilijk om die twee gecombineerd te krijgen, die eerste maanden met twee kinderen. Onderbroken nachten zorgen ervoor dat je emmertje geduld niet elke dag helemaal gevuld geraakt. Maar nu komt er dus bij dat mama beslist heeft en dat het bij mij harder aankomt dan verwacht. Ik dacht immers dat ik er klaar voor was dat ze dit ging beslissen. Maar klaar ben je nooit en een goed moment is het ook nooit. Het voelt alsof er een nieuwe fase is aangebroken in dat slopende rouwproces dat nu al 16 maanden bezig is. Ik heb twee kindjes die mijn aandacht vragen en tegelijk loop ik het klokje rond in cirkeltjes te draaien in mijn hoofd.
’s Ochtends lukt het allemaal nog. Zelfs na een nacht van twee uren slaap heb ik een beetje energie om er tegenaan te gaan, om enkele kleine dingen te ondernemen om de chaos te bedwingen. Maar tegen ’s avonds is de chaos in mijn hoofd compleet. Alles wat ik nog moet doen, overstemt elkaar. Prioriteiten zijn niet meer duidelijk. Dat ik nog pampers moet kopen wordt bij wijze van spreken even onoverkomelijk als de euthanasie van mijn moeder. Ik krijg angstaanvallen omdat ik niet weet hoe ik die enorme chaos ooit een klein beetje klein zal krijgen.
Slaap, dat is het enige wat ik nodig heb om het hoofd te bieden aan deze donkere periode in mijn leven. Slaap is het enige wat ik nu echt niet kan hebben. Ik lig naar het plafond te staren en pieker me stuk. Als ik dan eindelijk de slaap kan vatten, word ik wakker van de vroege hongersignalen van mijn zoon en begint het gepieker gewoon opnieuw.
Zo bloot als je zenuwen al liggen wanneer je pas een kindje de wereld in hebt geworpen, liggen ze nu bloter dan het blootste bloot. De komende maanden zou ik heel graag even niet mezelf zijn. Iemand anders, met andere zorgen. Voor even. “What does not kill me will only make me stronger”, probeer ik te geloven. Maar met alle respect, dat is werkelijk klinkklare nonsens. Ik wil niet sterk zijn. Ik wil geen reden hebben om sterk te zijn.
Want sterk zijn, wat is dat eigenlijk? Sterk zijn is gekke bekken trekken naar je zoon van negen weken enkele minuten nadat je moeder je met smekende ogen duidelijk maakt dat ze dood wil, dat ze het zeker weet, en regelen jullie dat dan even aub? Nee, dan hoef ik het niet, dat hele sterk zijn.