Het was Julie die me erop wees. “Jij zit echt op een roze wolk”, zei ze. En het is nog waar ook. Hoe bang ik ook geweest ben voor deze weken, maanden. Dat ik er onderdoor zou gaan, te kampen zou krijgen met postpartum depressie, mijn kindje beginnen haten omdat ze het me zo moeilijk maakt, dat Mehdi me elke avond huilend zou aantreffen van “ik kan het niet meer aan” … Er is niets van aan. Ik vind er Helemaal Niets erg aan, aan thuis zitten en zorgen voor mijn kindje. Ik vind het zelfs heerlijk!
Die eerste weken borstvoeding, ja, dat was corvee. Dat is puur afzien. Bijna niet slapen, verschrikkelijke stekende pijn lijden en als oplossing voor elk probleem te horen krijgen: leg haar wat vaker aan. Te weinig melk? Leg haar wat vaker aan. Te veel melk? Leg haar wat vaker aan. Pijn bij de moeder. Idem. Pijn bij de baby? Idem. Dat wil je niet horen wanneer je tepels aanvoelen als het equivalent van de stem van Tom Waits.
En ik ben nog nooit zo verstrooid geweest in mijn leven. Onderbroken nachten zorgen ervoor dat ik extreem wazig voor me uit kan staren zonder te registreren dat iemand iets aan me vraagt. Het zorgt ervoor dat ik al twee keer de neiging had om auto’s die voor het rood staan te wachten in te halen omdat ik dacht dat ze er geparkeerd stonden. En dat ik gewoon niet meer logisch kan redeneren, nochtans eens van mijn sterktes.
Maar zorgen voor mijn kindje is puur genieten. Ik heb dan ook chance met zo’n braaf kindje. Ze heeft al vaker gelachen naar me dan gehuild. En als ze huilt, heb ik de oplossing zo bij de hand: leg haar wat vaker aan. Hoe ik tijdens mijn zwangerschap tegen mijn collega’s kon beweren “dat ik waarschijnlijk al lang blij zou zijn als ik weer eens onder de volwassenen mocht komen en niet meer zou hoeven te praten over de kleur van haar kaka en de geur van haar spuug”. Ik snapte er niets van. Nee, nu vrees ik een ander soort van postpartum depressie, namelijk het moment dat ik haar moet achterlaten in de crèche en mijn eigen leven moet hernemen. Vanaf 17 juni zal Mehdi me wellicht wel elke avond huilend thuis aantreffen.
Het achterlaten op zich vind ik niet onoverkomelijk. Ik zie het niet zitten, maar hoe moeilijk ik het er de eerste dagen ook mee zal hebben, ik ben een believer in het nut van kinderopvang. Het is op alle vlakken goed voor haar ontwikkeling, daar twijfel ik geen moment aan. Maar wat ik het ergste vind, is het pendelen. Twee uren per dag tijdverlies. Ik heb er al altijd een groot probleem mee gehad. Maar nu zijn die uren me nog zoveel meer waard, het zijn twee uren per dag dat ik niet bij mijn kindje kan zijn. Ik heb al overwogen om mijn job gewoon op te geven en “om het even wat” te gaan doen in Antwerpen. Maar jobtitels als payroll advisor en dossierbeheerder verzekeringen vind ik zo deprimerend. Waarmee ik niet bedoel dat ik geen respect heb voor die jobs; maar ik ken mezelf en ik herinner me nog hoe deprimerend ik mijn eerste job in de logistiek vond. Ik ben er nog niet klaar voor, om iets wat ik best wel graag doe, zij het bij een kutbedrijf, op te geven voor afstompend administratief werk. Het zou ook gevaarlijk zijn om die keuze te maken terwijl ik me nog op mijn roze wolk bevind.
Het nieuwe plan is daarom om mijn vijf “inwerkweken” voor het alweer verlof is (grappig dat mijn collega’s nu al aan het aftellen zijn naar dat verlof) te gebruiken als testperiode. Na die weken ga ik evalueren. Misschien zit ik vanaf september in een bank in Antwerpen, misschien duurt het nog tot Martha naar school gaat en het niet anders kan dat ik bereid ben die keuze te maken. We gaan zien. Wij gaan zien. Toch.